week - Zelfstandignaamwoord
1. (tijdrekening), (eenheid) tijdseenheid van 7 dagen, meestal beginnend op maandag of zondag
♢ In China wordt elke week een kolencentrale gebouwd.
week - Zelfstandignaamwoord
1. een week gedeelte.
♢ Het is principieel onmogelijk een weersverwachting te maken op een termijn van meer dan twee weken.
week - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder weerstandsvermogen of veerkracht
♢ Peren: Gebruik voor het invriezen stevige, in ieder geval niet te weke vruchten.
2. gevoelig voor emoties.
♢ Hij pakte mijn hand, ik werd helemaal week vanbinnen.
week - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weken
♢ Ik week
2. gebiedende wijs van weken
♢ week!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weken
♢ week je?
week - Werkwoord
1. enkelvoud verleden tijd van wijken
♢Ik week
♢Jij week
♢Hij, zij, het week
Synoniemen
1. slap
2. sentimenteel
Verwante begrippen
mals, mollig, murw, zacht, zwak
Gepubliceerd op 31-10-2017
week
betekenis & definitie