Wat is de betekenis van week?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

week

Het begrip week heeft 13 verschillende betekenissen: 1) tijd van ma t/m zo of zo t/m za. periode van zeven opeenvolgende dagen die een van de 52 cycli vormt waarin een kalenderjaar wordt onderverdeeld en die begint op de dag die gebruikelijk als eerste dag van de week wordt aangeduid, vaak op maandag, of, vaak vanuit meer godsdienstige opvat...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

week

week - Zelfstandignaamwoord 1. (tijdrekening), (eenheid) tijdseenheid van 7 dagen, meestal beginnend op maandag of zondag In China wordt elke week een kolencentrale gebouwd. week - Zelfstandignaamwoord 1. een week gedeelte. Het is principieel onm...

2024-04-25
Woordenlijst leerling en leerkracht

WizWijs (2017)

week

Een week is een periode van zeven dagen. In Wizwijs leren de leerlingen in groep 3 al het begrip 'week', bij het onderdeel kalender in het domein 'Meten en meetkunde. In groep 6 leren ze de week als onderdeel van een jaar.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

week

week - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. zacht en slap ♢ door de vorst is het plastic week geworden 1. in de week zetten [in het water zetten om schoon te laten worden] ...

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Week

de (vuile) - hebben, eufemistische uitdr. voor ‘menstruatie hebben’. Het WNT citeert Boekenoogen, Joos 1900 en Keyser 1951. Vgl. Duits stille V/oche. Zie ook opoe (op bezoek hebben).

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

week

In de 17de eeuw werd de formule bij Gods Heilige Week vaak verbasterd tot gans weken en werd het een uitroep. Ook is aangetroffen in de vertaling van de werken van Rabelais [1682] gants ellef weeken. In ellef hoeven wij niet per se een verbastering van heilig te zien. Telwoorden worden ook regelmatig gebruikt als...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

week

weke, tydperk van sewe dae; geweek, sag maak, deurdrenk (met vloeistof); (weke); sag, teer(gevoelig).

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Week

1. s., wike; per —, wyks; gedurende die —, dy wyks; volgende —, (yn) nije wike; voor enige weken, (h)okkerwyks; gewoonlijk gedurende de —, troch ’en troch de wike; per — in dienst zijn, by de wike wêze. 2. s.; (het weken), weak; in de — zetten...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

week

week; this day (to-day) week, 1. vandaag over een week; 2. acht dagen geleden; a week of Sundays, 1. zeven weken; 2. een hele tijd.