Werkwoorden vervoegen
weken
Tegenwoordige tijd weken
Ik week
Jij weekt
week jij?
U weekt
Hij/Zij/Het weekt
Wij weken
Jullie weken
Zij weken
Verleden tijd van weken
Ik weekte
Jij/U weekte
Hij/Zij/Het weekte
Wij weekten
Jullie weekten
Zij weekten
Voltooid deelwoord van weken
geweekt
Tegenwoordig deelwoord van weken
wekend
wijken
Tegenwoordige tijd weken
Ik wijk
Jij wijkt
wijk jij?
U wijkt
Hij/Zij/Het wijkt
Wij wijken
Jullie wijken
Zij wijken
Verleden tijd van weken
Ik week
Jij/U week
Hij/Zij/Het week
Wij weken
Jullie weken
Zij weken
Voltooid deelwoord van weken
geweken
Tegenwoordig deelwoord van weken
wijkend