struik - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden
♢ Hij verdween in de struiken.
struik - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struiken
♢ Ik struik
2. gebiedende wijs van struiken
♢ struik!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struiken
♢ struik je?
Synoniemen
heester
Gepubliceerd op 01-11-2017
struik
betekenis & definitie