die - Aanwijzend voornaamwoord
1. wijst iets of iemand aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt
2. :((m) enkelvoud) Die auto scheurt tegen een ongehoorde snelheid over de autosnelweg.
3. :((f) enkelvoud) Die staking heeft nu lang genoeg geduurd: de arbeiders hervatten het werk.
4. :(meervoud) Die honden in dat asiel worden daar onrechtvaardig behandeld.
5. ter aankondiging van een bepaling
6. :((m) enkelvoud) Ken je de echtgenoot van Sofie? Die heeft haar bedrogen!
7. :((f) enkelvoud) Ik ga niet meer bij die kapster, die heeft mijn haar slecht geknipt.
8. :(meervoud) De mensen die daar wonen, die hebben hun bouwgrond allemaal spotgoedkoop gekocht.
die - Betrekkelijk voornaamwoord
1. in een bijzin die het nog niet geheel bekende antecedent nader bepalen|bepaalt
2. :((m) enkelvoud) De man die je me voorstelde, had ik al eerder ontmoet.
3. :((f) enkelvoud) Je secretaresse die opgestapt is omdat je secretaressedag vergeten was, heeft al een nieuwe baan.
4. :(meervoud) De duiven die je op pleinen in grootsteden vindt, zijn volledig gewend aan de aanwezigheid van mensen.
die - Persoonlijk voornaamwoord
1. (spreektaal) (informeel) een niet benadrukte vorm van hij, 3e persoon enkelvoud mannelijk
♢ Hoe die dat uithield, was hem een raadsel.
♢ Wat wil die nou weer?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: die, des
Oudernederlands: thie, thē, thia, thiu
Germaans: *sa
Indo-Europees: *só
Synoniemen
((n) enkelvoud) dat
((n) enkelvoud) dat
ie (na persoonsvorm of inleidend woord bijzin)
tie (geassimileerde vorm, na persoonsvorm of inleidend woord bijzin eindigend op een andere stemloze klank dan -t )
Antoniemen
dit, deze
Gepubliceerd op 13-11-2017
die
betekenis & definitie