Gepubliceerd op 02-11-2017

stam

betekenis & definitie

stam - Zelfstandignaamwoord
1. (biologie) een stengel, de dikke houtige stam van een plant
2. (biologie) een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
3. (genealogie) geslacht, familielijn
4. (antropologie) een volksstam, een samenlevingsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
5. (biologie) een grote ader die in kleinere aderen vertakt
6. (biologie) een taxon dat bestaat uit een of meer klassen en dat deel uitmaakt van een rijk
7. (taalkunde) een onvervoegde of onverbogen woordvorm

stam - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
♢ Ik stam
2. gebiedende wijs van stammen
stam!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
stam je?