kapot - Bijvoeglijk naamwoord
1. gebroken (van glas, porselein enz.)
♢ Tja, als je dat glas laat vallen is het kapot.
2. niet meer goed functionerend
♢ Mijn computer is kapot.
3. (informeel) erg verdrietig of geschokt
♢ Ik was er kapot van.
4. (informeel) erg moe
Woordherkomst
Van het Duitse kaputt, dat op zijn beurt is ontleend aan ofwel het Franse capot ofwel het Hebreeuwse kaparôt. Een derde verklaring is dat het een verkorting is van de Middeleeuws Latijnse uitdrukking caput essere ("onbruikbaar/onnodig worden"); in feite zou kapot dan hetzelfde woord zijn als het Latijnse caput.
Synoniemen
[1] beschadigd, stuk
[2] beschadigd, defect, stuk, disfunctioneel
[4] afgemat, gaar, geradbraakt
Antoniemen
[1] heel, ongeschonden
Gepubliceerd op 04-12-2017
kapot
betekenis & definitie