groot - Bijvoeglijk naamwoord
1. meer dan normaal in formaat
2. bewonderenswaardig, goed
♢ Hij was een groot man.
3. machtig, belangrijk
4. volwassen
♢ Grote mensen en kinderen.
groot - Bijwoord
1. in ruime mate
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ groothouden: Hij hield zich groot.
groot - Zelfstandignaamwoord
1. (numismatiek) een van oorsprong Italiaanse munt die tot 1496 ook in Vlaanderen gebruikt werd
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: groot
Oudernederlands: grōt
Germaans: *grautaz
Indo-Europees: *sekʷ-
Synoniemen
(2,3) groots
ruim, ruimschoots, in hoge mate, royaal
Antoniemen
klein, kleine, nietig, nietige
klein
Verwante begrippen
geweldig, grandioos, groots, indrukwekkend, omvangrijk, onmetelijk, ontzaglijk, overweldigend, prachtig, royaal, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, uitstekend, verheven, volgroeid, wijd
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Bronnen
Bronnen: