Synoniemen zoeken
Synoniem van groot
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
groot
groot - een meer dan gemiddelde omvang hebbend, en wordt toegepast op personen en zaken. Wanneer iets zeer groot is, noem je het ontzaglijk (zie aldaar). Een bedrag, getal of aantal is astronomisch. Een grote drukte noem je een drukte van belang. Een succes, het peil of de groei van iets is ongekend, ongeëvenaard, weergaloos of zonder weerga. Met betrekking tot een vergissing of een verzuim gebruik je ook schromelijk, bij vrees, ontzag, eerbied en schrik heilig (alleen attributief); diep slaat op vrees, ontzag of eerbied (niet schrik). Belangen heten vitaal; verliezen en kosten zijn zwaar. Een menigte of een vloot is talrijk. Wanneer 'groot' specifiek op een oppervlak betrekking heeft, wordt uitgestrekt of wijd gebruikt: 'een uitgestrekt gebied', 'een uitgestrekte vlakte'. Is er sprake van drie dimensies, dan zijn de woorden ruim en omvangrijk van toepassing: 'een ruim vertrek', 'een ruime grot'. Een persoon die groot van lengte is, heet lang of groot van stuk. Als hij ook min of meer zwaargebouwd is, spreek je van fors; en wanneer zo iemand ook nog is gezegend met veel spierkracht, noemt men hem potig. (Zie: sterk.) Iemand die lang en slank is, noem je rijzig. Een persoon of zaak die stevig van bouw is, heet kloek. Is een trap, bouwwerk en dergelijke groot, fraai en indrukwekkend, dan is het woord monumentaal van toepassing. Uitgebreid wordt alleen gebruikt ten aanzien van abstracta: 'een uitgebreide verzameling'. Kapitaal kan slaan op grote objecten van hoge waarde: 'kapitale schilderijen, huizen, schepen'. Grof wordt gebruikt in verband met een fout, blunder, belediging of een winst. Kapitaal kan ook worden gebruikt in verband met een fout of blunder en dergelijke. Een winst, een eer en dergelijke is Hoog Wanneer een onstoffelijke zaak (eer, waardering en dergelijke) al te groot is, heet ze overmatig.
Zie: belangrijk; breed; ernstig; flink ; indrukwekkend; onmetelijk; plomp.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
groot
groot - bijvoeglijk naamwoord
1. met flinke afmetingen
♢ wij wonen in een groot huis met tien kamers
1. de grote mensen
[de volwassenen]
2. de grote vakantie
[de zomervakantie]
3. inkopen in het groot
[met grote hoeveelheden tegelijk]
4. met grote ogen kijken
[verbaasd kijken]
5. een grote mond opzetten
[brutaal praten]
6. een grote duim hebben
[een rijke fantasie]
7. voor het grootste gedeelte
[voor het merendeel]
8. de grote hoop
[de grote massa]
9. een grote keel opzetten
[hard gaan schreeuwen]
10. veel kleintjes maken één grote
[veel kleine uitgaven zijn samen toch een groot bedrag]
11. iets aan de grote klok hangen
[overal bekendmaken]
12. groot licht
[autolampen op maximale sterkte]
13. met groot materieel uitrukken
[met veel brandweerwagens en blusapparatuur]
14. een grote mond geven
[brutaal toespreken]
15. grote ogen opzetten
[heel erg verbaasd zijn]
16. de grote plas
[de oceaan]
17. boven de grote rivieren
[Noord- en Midden-Nederland]
18. grote stappen, gauw thuis
[slordig en snel]
19. in grote trekken
[in hoofdzaken]
20. op grote voet leven
[veel geld uitgeven]
21. in het groot
[in groot formaat of aantal]
2. belangrijk of voornaam
♢ Rembrandt was een groot kunstenaar
1. de groten der aarde
[de rijken en machtigen]
2. de grote dag
[de dag van de belangrijke gebeurtenis]
3. heden groot, morgen dood
[succes duurt maar even]
4. een grote geest
[zeer begaafd persoon]
5. wie 't kleine niet eert, is 't grote niet weerd
[wie niet tevreden is met iets kleins, verdient niets groters]
6. een grote rol spelen
[belangrijk zijn]
3. in meer dan normale omvang
♢ er wordt groot onderhoud aan de weg gepleegd
1. een grote boodschap doen
[poepen]
2. de grootste gemene deler
[dat wat een aantal zaken gemeenschappelijk hebben]
3. groot denken
[ruim]
4. het grote geld
[rijkdom, veel geld]
5. in groten getale
[massaal]
6. dat is een groot woord
[dat houdt meer in dan eigenlijk wordt bedoeld]
4. heel erg
♢ dat is een grote eer
5. lichamelijk en geestelijk volgroeid
♢ onze kinderen zijn al groot
Algemene uitdrukkingen:
1. je hebt groot gelijk
[je hebt absoluut gelijk]
2. het grote publiek
[een grote groep mensen]
3. ik ben groot met hem
[mag hem graag en ga goed met hem om]
4. grote goedheid
[uitroep van schrik]
5. groot zijn met iemand
[bevriend met hem zijn]
Bijvoeglijk naamwoord: groot
... is groter dan ...
het grootst
de/het grote ...
iets groots
Synoniemen
fors, maxi, opperst, volwassen
Tegenstellingen
klein, mini