dof - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder weerschijn, zonder glans (van oppervlakten)
♢ Na lang poetsen kregen de doffe schoenen hun glans terug.
2. niet helder en met weinig hoge tonen (van geluiden), maar wel luid
♢ We horen een dof gerommel in de verte.
3. lusteloos, futloos, mat, duf
dof - Zelfstandignaamwoord
1. slag, stoot
dof - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doffen
♢ Ik dof
2. gebiedende wijs van doffen
♢ dof!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doffen
♢ dof je?
Synoniemen
[1] mat
[3] lusteloos, futloos, mat
Antoniemen
[1] glanzend
[3] levenslustig, levendig, geanimeerd, stralend
Verwante begrippen
lusteloosheid, futloosheid, matheid
Gepubliceerd op 13-11-2017
dof
betekenis & definitie