dicht - Zelfstandignaamwoord
1. dichtkunst
2. (dichtkunst) het resultaat van die dichtkunst, een gedicht
dicht - Bijvoeglijk naamwoord
1. nauw aaneengesloten, zonder veel tussenruimte
♢ De bewolking is erg dicht.
2. waar niets in of doorheen kan gaan, moeilijk doordringbaar
♢ De deur is dicht. Het dak is dicht. Na zes uur is de winkel dicht.
dicht - Bijwoord
1. op compacte wijze
♢ Nederland en Vlaanderen zijn dicht bevolkte gebieden.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
3. : dichtmaken, dichtdoen: Dat deed de deur dicht.
dicht - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van dichten
2. gebiedenwijs van dichten
♢ Ik dicht wel even een Sinterklaasrijmpje.
Synoniemen
[2] gesloten, toe
Antoniemen
[2] ondicht, open
Verwante begrippen
[2] ondoordringbaar
Gepubliceerd op 13-11-2017
dicht
betekenis & definitie