veel - Onbepaald hoofdtelwoord
1. groot in hoeveelheid
♢ Er was veel regen gevallen.
2. groot in aantal
♢ Die vele fouten begonnen hem op zijn zenuwen te werken.
veel - Bijwoord
1. dikwijls, vaak
♢ Een boer werkt veel buiten.
2. erg, in grote mate
♢ Hij houdt veel van voetbal.
veel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van velen
♢ Ik veel
2. gebiedende wijs van velen
♢ veel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van velen
♢ veel je?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: vele
Oudernederlands: filo
Germaans: *felu
Indo-Europees: *pelu-
Synoniemen
ruim, een (hele) boel, een hoop
Antoniemen
weinig
Gepubliceerd op 31-10-2017
veel
betekenis & definitie