coach - Zelfstandignaamwoord
1. (beroep) iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
♢ Met Rinus Michels als coach won Nederland in 1988 het EK voetbal.
2. touringcar
coach - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coachen
♢ Ik coach
2. gebiedende wijs van coachen
♢ coach!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coachen
♢ coach je?
Woordherkomst
Afkomstig van het Engelse woord coach.
Synoniemen
[1] trainer, drilmeester, begeleider
Gepubliceerd op 13-11-2017
coach
betekenis & definitie