Gepubliceerd op 10-11-2017

beroep

betekenis & definitie

beroep - Zelfstandignaamwoord
1. (economie) een bezigheid waarmee men de kost verdient
Hij is bakker van beroep.
2. dringend verzoek om hulp of bijstand, appel
ik doe hierbij een dringend beroep op je
3. (juridisch) in beroep gaan: verzoek bij een hogere rechtsinstantie om herziening van een vonnis of beschikking (een rechtsmiddel)
Na de uitspraak van de rechter ging hij direct in beroep.
4. (juridisch) in hoger beroep gaan: verzoek bij een hogere rechtsinstantie om herziening van een vonnis of beschikking (een rechtsmiddel)
Na de uitspraak van de rechter ging hij direct in hoger beroep.
5. (juridisch) (België) hof van beroep: de rechtbank die het hoger beroep behandeld.

beroep - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
♢ Ik beroep
2. gebiedende wijs van beroepen
beroep!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
beroep je je

Woordherkomst
afgeleid van de stam van het werkwoord roepen met het voorvoegsel be-

Uitdrukkingen en gezegden
♦ een beroep op iets of iemand doen
vragen of iemand iets kan doen

Synoniemen
[1] ambacht, ambt, betrekking, métier, stiel, occupatie, professie, vak, werk, werkzaamheid

Verwante begrippen
ambtenaar, arbeid, arbeider, employé, freelancer, gilde, loon, vakbond, werkgever, werknemer