beroep - Zelfstandignaamwoord
1. (economie) een bezigheid waarmee men de kost verdient
♢ Hij is bakker van beroep.
2. dringend verzoek om hulp of bijstand, appel
♢ ik doe hierbij een dringend beroep op je
3. (juridisch) in beroep gaan: verzoek bij een hogere rechtsinstantie om herziening van een vonnis of beschikking (een rechtsmiddel)
♢ Na de uitspraak van de rechter ging hij direct in beroep.
4. (juridisch) in hoger beroep gaan: verzoek bij een hogere rechtsinstantie om herziening van een vonnis of beschikking (een rechtsmiddel)
♢ Na de uitspraak van de rechter ging hij direct in hoger beroep.
5. (juridisch) (België) hof van beroep: de rechtbank die het hoger beroep behandeld.
beroep - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
♢ Ik beroep
2. gebiedende wijs van beroepen
♢ beroep!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
♢ beroep je je
Woordherkomst
afgeleid van de stam van het werkwoord roepen met het voorvoegsel be-
Uitdrukkingen en gezegden
♦ een beroep op iets of iemand doen
vragen of iemand iets kan doen
Synoniemen
[1] ambacht, ambt, betrekking, métier, stiel, occupatie, professie, vak, werk, werkzaamheid
Verwante begrippen
ambtenaar, arbeid, arbeider, employé, freelancer, gilde, loon, vakbond, werkgever, werknemer
Gepubliceerd op 10-11-2017
beroep
betekenis & definitie