Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 02-08-2017

beugel

betekenis & definitie

(de; -s) - U-vormig, ook wel min of meer boogvormig uiteinde (kromming) aan de linker- en rechterkant van het stuur van een racefiets, syn. stuur- bocht: onder, diep in de beugels rijden, gaan, (lett.) vastpakken van het onderste deel van de ‘beugels’ (krommingen) van het stuur, zich diep over het stuur buigen; (fig.) zich volledig geven, alles uit de kast halen om zo hard mogelijk te koersen.

• Arie den Hartog weet op zeker moment niet hoe voorin te komen, denkt zelfs al aan opgeven. Zegt dat ook tegen Anquetil. En kwaad dat die werd: ‘Rije, rije, merde!’ Den Hartog gehoorzaamt, gaat diep in de beugels, schakelt een tandje bij. Worstelt zich van groepje naar groepje. En begint zowaar weer cadans te voelen. (Loek Kusiak in MUU12)

• De vakmensen kennen verschillende stuurvormen. De ‘ronde’ stuurbeugel is bijzonder geschikt voor mensen die lange afstanden afleggen of bergop rijden. Door de sterke kromming is het wat lastig om met de handen op het stuur te rijden. Daartegenover staat dat u gunstig zit als u de handen onder in de beugel houdt. Op de ‘hoekige’ beugel kunnen de handen gemakkelijk bovenop worden gehouden. Als u de handen onder in de beugel houdt, zit u aërodynamisch goed. Grote renners en snelle sprinters gebruiken dit stuur graag. De ‘zeskant’- beugel is wat ronder. Met dit type en met de handen boven de remmen krijgt u een ontspannen houding. (WÖLLT)

toeclip