Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Vischvergiften

betekenis & definitie

Tot het bedwelmen of dooden van visch bij de vischvangst worden in verschillende landen van de aarde tal van planten gebruikt. Dr.

M. Greshoff heeft 345 dezer planten beschreven. Ook in Suriname worden tot hetzelfde doel planten aangewend behoorende tot de Leguminosae, Euphorbiaccae en Compositae en waarschijnlijk tot nog andere familiën. Omtrent de identiteit dezer planten bestaat nog geen zekerheid. Volledig herbariummateriaal is n.l. zeer moeilijk te verkrijgen en in de inlandsche namen heerscht veel verwarring. Deze vischvergiften zijn waarschijnlijk allen den Indianen van ouds bekend geweest.

De oudste reizigers spreken over het bedwelmen van visch als een der manieren van vischvangst bij de Indianen van Guiana; om een Nederl. reiziger te noemen: David Pieterz. de Vries (1634) beschrijft den geheelen gang van zaken (zie de uitgave zijner reizen door Dr. Colenbrander, 1911, blz. 201). Het is evenwel mogelijk dat het aantal in Suriname gebruikte vischvergiften vermeerderd is door Afrikaansche slaven, die, in het bosch waarheen zij vluchtten, planten herkenden, welke in hun land zulke vergiften bevatten.De vischvergiften zijn: 1o de neköe (KAR. en N.E. zie aldaar), ook stinkhout, tiengi-hoedoe (N.E.) en hajali(AROW.) genoemd, een dikke liaan, Lonchocarpus-soort, fam. Leguminosae; volgens de Boschnegers zouden er twee soorten neköe bestaan, de man-neköe: en de oeman-neköe, waarvan de laatste de sterkste werking zou hebben;

2o de koenami of koenani (KAR. en N.E.), ook asikoena (?) genoemd, Clibadium Surinamense (zie aldaar) behoorende tot de Compositae; van een verwante soort is de botanische naam Ichthyothere cunabi (zie aldaar);
3o Koenaparoe, koenapaloeof goenaparoe (KAR.? en N.E.), Euphorbia cotinoides (zie aldaar);
4o Wanamoe of wanapoe (KAR.?), ook boembi en asitjona, door de Arowakken doekali genoemd, Tephrosia toxicaria (zie aldaar).

Koenami en koenaparoe worden door de Indianen aangeplant, de anderen in het woud gezocht.

Van Coll, gegevens, blz. 98 noemt nog: jawrókoenan, een boompje dat aangeplant wordt, aboho of ruggegraatsliaan, oriri of jarithé (vergift alleen voor kleine visch) en tetéroeman karombanikoró, een heestertje, dat op de savanne's voorkomt. Borst Pauwels vermeldt nog als vischvergift een tengere liaan, driekanti(N.E.) of feifi fienga (N.E.) waarvan de stamplant evenmin bekend is als die van de door Van Coll genoemde.

In zijne Bijdrage tot de kennis derSurinaamsche vischvergiften, (akad. proefschrift), Leiden 1903, handelt W.M.J. Borst Pauwels uitvoerig over de chemische en physiologische eigenschappen van de neköe. Het giftig bestanddeel is een mengsel van giftstoffen, als het kristalijne nekoeïden een giftige hars, 3 nekoeïd; deze stoffen bevatten geen stikstof, zijn dus geen alkaloïden en ze gedragen zich ook niet als glucosiden. Nekoeïd is slechts 1:100.000 oplosbaar, dus levert het water waarin met neköe is gevischt, geen gevaar op voor menschen. Visschen met neköe gedood zijn niet giftig voor menschen.

Nekoeïd is een sterker vergift voor visschen dan 3 nekoeïd. Bij de physiologische proeven bleek dat reactie nog werd waargenomen bij een verdunning van het nekoeïd van 1 op 40.000.000. Kappler, Surinam, blz. 144 geeft van de werking van de neköe op het dierenleven in een daarmede vergiftigde kreek de volgende beschrijving: ‘kleine visschen worden onrustig, komen aan de oppervlakte en zwemmen met den buik naar boven. Krabben en kreeften trachten aan land te komen en waggelen als dronken heen en weer, hier en daar schiet een grootere visch uit het water of steekt den snuit naar boven; zelfs de kaaiman, die onder de waterplanten verscholen ligt, verlaat de kreek, waarin kleine visschen, waterslakken en wormen dood ronddrijven en langzamerhand alles afsterft en een buit der Indianen wordt. Deze beweren dat zelfs de vischkuit afsterft en dat men in zulk een kreek langen tijd niet meer visschen kan, daar de giftige reuk zich aan de in het water liggende boomstammen en zelfs aan den modder mededeelt en slechts langzaam verdwijnt’. Zie verder VISSCHERIJ en voor de litt. het geschrift van Borst Pauwels.

Voorts: Penard, De Menschetende Aanbidders d. Zonneslang, I 119-121.

Blijkens een mededeeling in Bulletin 48 van het Kol. Museum te Haarlem (Juli 1911, blz. 108) vermoedt men dat de nekoe ook gebruikt wordt voor de vervaardiging van phytophiline, een middel tot verdelging van insecten. In Bijl. P blz. 69 van het Kol. Verslag 1908 werd medegedeeld dat ‘in den laatsten tijd’ vrij groote hoeveelheden nekoe naar Nederland werden uitgevoerd ‘alwaar zij als kleurstof gebruikt wordt’. In evengenoemd Bulletin wordt evenwel opgemerkt: ‘in de ververijen, althans voor katoen, is het niet bruikbaar.’