Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Bosch

betekenis & definitie

De totale met bosch begroeide oppervlakte in Suriname mag op 14½ à 16 millioen H.A. geschat worden.

Wat de formatie betreft, waarop de bosschen groeien, zoo kan men in hoofdzaak er drie onderscheiden. De eerste bestaat uit alluvium en strekt zich als een breede zoom langs de kust uit. Op meerdere plaatsen treft men in deze zone zand en schelpritsen aan, loopende parallel met de kustlijn. In het algemeen kenmerkt zich dit gebied door een groote mate van vruchtbaarheid, mits slechts voldoende gezorgd wordt voor afvoer van het overtollige water. In de bosschen waar zulks niet geschiedt hebben de boomen veel te lijden van wortelrot en worden ze dan ook, zoo ze van nature niet voorzien zijn van breede wortellijsten, gemakkelijk door den wind omgeworpen. De tweede formatie bestaat uit de zoogenaamde savanna's, waarin men talrijke met houtgewas begroeide oasen aantreft.

De boomen daarop bereiken evenwel niet de hoogte, die zij elders bezitten. De voornaamste zijn Mauritia flexuosa, Eperuafalcata, Curatella americana, Pavonia en Cassiasoorten. De derde formatie bestaat uit kristallijne schievers, op meerdere plaatsen overdekt met een granietlaag. De groote verscheidenheid van het grondgesteente doet natuurlijk haren invloed gelden op de vruchtbaarheid van den bodem, maar de groei der bosschen wordt meer beheerscht door de physische eigenschappen van den grond. Het stagneerend water is in Suriname de groote vijand van een krachtige boschvegetatie. In de benedenlanden doet de vloed zich over groote uitgestrektheden krachtig gevoelen en belet deze den afvoer van het regenwater.

Tot zoover het zoute water doordringt treft men in Suriname de Parwabosschen aan, die veelal op modderachtige terreinen groeien. Het aantal daarin voorkomende boomsoorten is gering, want een bijzondere bouw is noodig om de wortels in de gelegenheid te stellen adem te halen, terwijl het blad ook zoodanig gebouwd moet wezen, dat zoo weinig mogelijk water verdampt. Onder de gegeven omstandigheden is het verklaarbaar, dat de groei der strandbosschen gering is. Het hout hunner boomen bereikt in den regel slechts zwakke afmetingen, maar als brandhout is het in O. en W.-Indië geschat.

Opvallend is de overeenstemming der strandbosschen in beide gebieden. Men treft er dezelfde of naverwante soorten aan. Meerdere boomsoorten, die in de Parwabosschen worden aangetroffen zijn rijk aan looistof, zooals b.v. Rhizophora Mangle. Houden eenmaal de groote aanvoeren van Quebracho op en

worden de looistoffen in Europa beter betaald, dan kan de exploitatie der strandbosschen door den bast der boomen loonend worden. Vooreerst bestaat daar echter weinig kans op. Opvallend groot is in de lagere landen het aantal boomen, dat van binnen hol is, als gevolg van wortelrot. Door het herhaaldelijk onderwater staan der bosschen worden de organische bestanddeelen uit den bodem weggevoerd. De Para b.v. heeft over een groot deel van haar loop de kleur van bruin bier als gevolg van het meevoeren van humusbestanddeelen. Merkwaardig gering is daardoor en door de snelle verweering het humusgehalte der bosschen. De houtvoorraad per H.A. in Suriname is niet groot en viel mij bij mijn bezoek van de kolonie in 1903 bepaald tegen.

De houtvester E.K. Plasschaert heeft belangrijke gegevens omtrent den rijkdom der Surinaamsche bosschen in zijne dissertatie gepubliceerd. Plasschaert nam aan, dat 1 M . dik hout oplevert 0,4 M . kloshout en dat 1 M . kloshout 200 board feet geeft. Onder board feet verstaat men 1 voet gezaagd hout, dik 1 eng. duim, onder kloshout het onderste gedeelte van den boom waaruit planken of balken gezaagd kunnen worden. De cijfers zijn in het algemeen laag te noemen en ik durf dan ook veilig mijn vroegere meening herhalen, dat 10 M . vierkant bekapt hout per H.A. voor Suriname zal blijken een hoog gemiddeld bedrag te zijn. Er is echter nog weinig bekend van den rijkdom der Surinaamsche bosschen.

Reeds nu mag het vermoeden uitgesproken worden, dat in nog niet onderzochte gedeelten van de kolonie de houtvoorraad belangrijk grooter zal blijken te zijn. De tegenwoordige in functie zijnde houtvester J. Gonggrijp constateerde reeds, dat meer in het westen van de kolonie de bosschen eene hoogere waarde bezitten, door dat daar het aantal stammen van één soort grooter is dan in de vroeger geëxploiteerde gedeelten.

Uit het oogpunt van natuurschoon biedt het Surinaamsche woud den bezoeker zeer veel aan. Men moet zich eenige ongerieflijkheden als de beten van brandmieren en de dorens der Bactrispalmen laten welgevallen, wil men in de bosschen van het land doordringen, maar men wordt dan ook ruimschoots beloond. Het komt mij voor, dat de verscheidenheid van plantensoorten grooter is dan op Java of op Borneo. Wellicht ook dat dit een dwaling is, die haar ontstaan te danken heeft aan het feit, dat men in korten tijd veel meer zien kan doordat men in Suriname in de bosschen gewoonlijk gemakkelijker door kan dringen. Op vele plaatsen kan men gewapend met een houwer zijn eigen weg banen, iets dat men op Java niet in de wildhoutbosschen zal beproeven.

In 't algemeen zijn de bosschen in de benedenlanden rijk aan een groote verscheidenheid van palmen, zooals de fraaie Mauritia flexuosa, de Euterpe oleracea, de Maximiliana Maripa, de Astrocaryum Paramaca en de Geonoma multiflora. Talrijke varens, orchideeën en araceae sieren menigen stam en onttrekken diens kroon aan het gezicht. In den beginne gevoelt men zich terneer gedrukt door de overweldigende verscheidenheid van tinten en vormen, maar spoedig begint men zich thuis te gevoelen en leert men meerdere gewassen onderscheiden. Zelden zal men evenwel 100 Meter in een Surinaamsch bosch afleggen of men ziet weer wat nieuws. Opvallend is de groote overeenkomst, die er bestaat tusschen de boschflora uit de Amazone vallei en Suriname. Ziet men afbeeldingen uit de eerstgenoemde landstreek dan waant men zich te zijn in het laatstgenoemde land.

Onder de Surinaamsche boomsoorten treden de volgende op den voorgrond. Vouacapoua americana of bruinhart. Deze boom levert een der beste houtsoorten. Demerary-Groenhart; het hout is bestand tegen den paalworm. De boom werd in 1911 door den houtvester J. Gonggrijp in Suriname aan de grens van Eng.

Guiana in talrijke exemplaren gevonden. Brosimum discolor, letterhout, is zeer gewild voor fijn meubelmakerswerk. Eperua falcata, bijlhout. Platonia insignis, geelhart. Andira spec., roode kabbes. Diplotropis Guyanensis, zwarte kabbes.

Hymenaea Courbaril, locus, een fraai meubelhout. Eschweilera longipes, manbarklak, waarvan het hout bestand is tegen den paalworm, Peltogyne spec. en Martiusia spec. het hout van beide laatstgenoemde boomen is als purperhart bekend en o.a. bij den bouw van het paleis van justitie in Brussel gebezigd. Mouriria spec., spijkerhout. Dipteryx odorata, tonka; de vruchten van dezen boom leveren de bekende tonkaboonen, waarvan de geur overeenstemt met die van lieve vrouwenbedstroo; Andira spec, Freimoesoe hoedoe, Ocotea spec, Wane, een zeer gewild hout voor planken omwandingen, Mimusops Balata, de boom die het zoogenaamde paardenvleesch-hout en de balata levert. Quassia amara, Kwassibita; van den bast maakt men een aftreksel, dat dienst kan doen ter verdrijving van plantenluizen. Dimorphandra excelsa, mora of peto; ook deze boom komt in groote massa voor aan de grens van Br.

Guiana. Nectandra spec., pisi; het hout wordt veelvuldig in den vorm van planken benut. Swartzia tomentosa D.C., Gandoe of IJzerhart; het hout is geschikt voor meubels.

Tal van andere houtsoorten vindt men verder onder de botanische beschrijvingen in dit werk. Zie ook PLANTENGROEI.

A.H.B.