Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Rijst

betekenis & definitie

(Oryza sativa en O. glutinosa). Fam.

Gramineae. De rijstteelt bestaat in Suriname al zeer lang; wanneer zij werd ingevoerd is niet met zekerheid bekend, vermoedelijk omstreeks 1780, toen er uit Noord Amerika (Louisiana) rijst werd ingevoerd voor de voeding der slaven. Volgens Teenstra, die in 1835 schreef, bepaalde de rijstbouw zich toen tot eenige grondjes in den omtrek van Paramaribo.In de veertiger jaren der vorige eeuw werd de rijstbouw, zonder succes, beproefd op de plantages Verwachting en Weyckslust aan de Boven-Suriname en daarna op Des Tombesburg aan de Boven-Commewijne.

Eerst met de komst van immigranten uit Azië heeft de cultuur zich ontwikkeld. In den laatsten tijd is deze, ook onder de creolen, zeer toegenomen en is de opbrengst gestegen tot ruim twee millioen K.G. Ondanks deze toeneming blijft de invoer van rijst toch nog een 5 millioen K.G. per jaar, zoodat de cultuur belangrijk kan uitgebreid worden, voordat in de plaatselijke behoefte zal worden voorzien.

Verschillende soorten worden verbouwd; een groote plaats neemt daaronder in de Skriviman koti, een soort die veel overeenkomst heeft met het bekende Gold seed uit Carolina. verder de soorten Mooi misi, Bruin misi, Fini téré en eenige der beste Java-rijstsoorten als Tangeran, Boeloe poetih, Boeloe hitam, Boeloe merah en eenige kleefrijstsoorten, als Ketan poetih en Ketan hitam. Da eerstgenoemde soorten worden voornamelijk door de Creolen en Britsch-Indiërs verbouwd; de Javanen houden zich bij de soorten uit hun land afkomstig (zie J. Boonacker en A.W. Drost, Rijstcultuur, Bull. no. 8, Juni 1907, van het Landbouwdep. in West-Indië en De West van 17 Sept. 1912). Volgens F.W. Hostmann, Over de beschaving van negers in Amerika, enz. Amst. 1850,1.265 zou er bij de Aucaner-Boschnegers een bijzondere soort met zwarte bolsters voorkomen, die ‘in het wild’ wordt aangetroffen, maar door de Boschnegers niet gebruikt wordt omdat zij meenen, dat deze rijst door booze geesten gezaaid wordt (Jorka areisi).

De voornaamste districten voor den rijstbouw zijn de Beneden Para, Saramacca en Nickerie. Een deel der rijstgronden wordt gevormd door stukken grond, die door de rivier in den regentijd, als het water zoet is, bij vloed bevloeid kunnen worden; het grootste gedeelte der rijstvelden echter wordt onder water gezet, door het regenwater. Men noemt die gronden in Suriname zwampen. De velden worden door dammen omgeven, zoodat het water op het land blijft staan. Men volgt bij het aanleggen der velden de bij de Britsch-Indiërs en Javanen in gebruik zijnde beplantingswijze. Eerst worden de rijstkweekbedden aangelegd; als de plantjes 4 a 6 weken oud zijn, worden ze op de gereed gemaakte velden overgeplant. Het uitplanten der rijst geschiedt in den grooten regentijd, de oogsttijd valt dan in den grooten drogen tijd. Bij de Boschnegers is de droge cultuur in zwang.

De gemiddelde opbrengst is 12 à 1500 K.G. ongepelde rijst per akker; in zeer gunstige gevallen wordt soms 2000 K.G. verkregen. Goed gezuiverde ongepelde rijst levert 65 à 70% schoone rijst. De Britsch-Indiërs oogsten met den sikkel, de Javanen met een mesje, ani-ani genoemd, waarmee halm voor halm wordt afgesneden. Het dorschen geschiedt op het land, door de rijsthalmen, nadat zij nog een paar dagen nagerijpt zijn, op een plank te slaan totdat de korrels afvallen. Machinaal dorschen vindt niet plaats. Voor het pellen der rijst zijn op verschillende plaatsen in de kolonie rijstpelmachines opgericht, waar de kleine landbouwers hun rijst voor eigen gebruik laten pellen, terwijl zij dan meteen het overschot van de hand doen.

De Britsch-Indiërs pellen hun rijst ook dikwijls zelf in een holte in den leemen vloer hunner woningen. In deze holle kom laat men een stamper neerkomen, bevestigd aan een hefboom, die met den voet bewogen wordt - een manier die op ver van elkander liggende plaatsen des aardbodems teruggevonden wordt. De Boschnegers, die reeds lang rijst verbouwen, gebruiken voor het pellen de matta (zie aldaar en onder AGINA).

De prijs van ongepelde rijst verschilt al naar de hoedanigheid van 5-7 cent per K.G.

Aan ziekte is de rijst in Suriname weinig onderhevig; de dierlijke vijanden, waaronder vooral de vogels, daarentegen zijn talrijk.

Het bewaren van de rijst door de kleine landbouwers geschiedt in goed gesloten houten kasten; door de groote vochtigheid van het klimaat wordt het zaad spoedig duf; veel zorg moet dan ook besteed worden aan het drogen van het zaad, eer dat de voorraad wordt opgeslagen.

Behalve de met de gewone wijze van bewerken, dus met dorschen en pellen, verkregen rijst, witti areisi (witte rijst) genoemd, wordt de rijst, bepaaldelijk voor lokaal gebruik, dikwijls ‘gesmoord’ of gestoomd. De ongepelde rijst wordt n.l. met een weinig water in een goed gesloten ijzeren pot op het vuur gezet; door den damp zwelt de korrel en barst de dop; zoodra dit plaats vindt, wordt de rijst in de zon uitgespreid en goed gedroogd. De ‘gesmoorde’ rijst laat zich gemakkelijker pellen en men verkrijgt veel minder breuk. Zulke rijst (Koekoe areisi genoemd) mist de mooie doorschijnend witte kleur, wordt echter door een groot deel der bevolking verkozen boven de anders bereide.