Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Jacht

betekenis & definitie

In de artikelen BENEDENL. INDIANEN,, BOSCHNEGERS, en BOVENL.

INDIANEN, is een en ander gezegd over de jacht, die in het leven dezer woudbewoners een voorname plaats inneemt. Onder de overige bewoners van Suriname zijn niet veel jagers van beroep. In de staten, ‘aantoonende de verdeeling van de bevolking naar de onderscheidene betrekkingen, beroepen en ambachten’, jaarlijks in de Kol. Verslagen opgenomen, vindt men de jagers niet opgenoemd. Niettemin wordt Paramaribo vrij geregeld van wild voorzien, op sommige tijden van hetjaarzelfs overvloedig. Het wild wordt, in verband met het spoedige bederf, langs de huizen gevent. Proeven om het te bewaren in het koelruim van de ijsfabriek, zijn nog niet genomen.In den slaventijd had iedere plantage zijn vasten jager, die het wild voor de tafel van den directeur moest verschaffen.

De jacht op viervoetig wild wordt uitgeoefend met honden, die door de Indianen worden afgericht en waarvoor soms ƒ100 per stuk wordt betaald.

Op piengo's, die soms bij groote troepen de rivieren overzwemmen, wordt, als het zoo treft, door Indianen en Boschnegers jacht gemaakt, waarbij men ze met den houwer of de parel doodslaat en een ware slachting aanricht onder de in het water weerlooze dieren (Zie afbeelding bij Kappler, Surinam).

Als sport wordt de jacht door slechts weinigen beoefend, hetgeen verklaarbaar is als men rekening houdt met de bezwaren, die daaraan verbonden zijn. (Zie Jhr. W.C. van Heurn, De uitoefening van het jachtbedrijf in Suriname. De Nederlandsche Jager, 13 en 27 Jan., 3, 10 en 24 Febr. en 9 Maart 1912).

Een enkelen keer houden de planters drijfjachten op jaguars, die het vee van de plantages weghalen. Gewoonlijk echter worden deze in vallen gevangen.

Om in het bezit van een geweer te mogen zijn, moet men een ‘port d'armes’ aanvragen, waarvoor jaarlijks ƒ3 verschuldigd is per geweer (Zie BELASTINGEN, blz. 89.). Bij verordening van 12 Oct. 1898 (G.B. no. 49) werd het recht op de jachtvergunningen afgeschaft.

Op de Nederlandsche Antillen is de jacht van weinig beteekenis. Men schiet een enkelen keer een hert, soms een patrijs, veel duiven en parkieten en nu en dan een roofvogel, die lammeren en geitjes wegrooft. Men jaagt er niet met honden, volgens S. van Dissel, Curaçao, Leyden 1857, blz. 119, omdat deze ‘bedanken midden tusschen die altijd durende doornen en stekels te loopen, die hunne huid deerlijk kwetsen, en hunne pooten onbruikbaar maken’.