Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Coppename

betekenis & definitie

Deze rivier ontspringt iets bezuiden 4° N.B. op het Wilhelminagebergte. De beide bronrivieren, de Rechter- en de Linker-Coppename, vereenigen zich een weinig ten zuiden van het Hebiwerie-gebergte op 4° 25'; de rivier stroomt dan eerst in noordelijke richting, daarna met groote bochten naar het oosten, buigt bij den Volzberg naar het noordoosten om en vervolgt in nagenoeg noordelijke richting haar loop om op ± 6° N.B. in zee te vallen.

Tot voor korten tijd was de Coppename een der minst bekende rivieren van Suriname. Zij werd tot hare bronnen opgenomen door L.A. Bakhuis, A.J. van Stockun en W.L. Loth van begin Augustus- eind November 1901. (Zie Verslag der Coppename-Expeditie door L.A. Bakhuis, Leiden 1902.).

Zijrivieren van de Coppename zijn, rechts: de Tibiti (zie aldaar) en de Coesewijne, links de Wajombo, (zie aldaar) die door de Arrawarra (zie aldaar) in verbinding staat met de Nickerie. De vaart om de Coppename bank om in de Saramacca te komen, levert gevaar op, waarom het koloniaal bestuur een verbinding van de Coesewyne

met de Saramacca wil graven. In 1845 en 1846 werd de Coesewijne, in verband met een door hem ontworpen kolonisatieproef, onderzocht door den gep. luitenant ter zee J.H. Westphal, een bloedverwant van den Min. v. Kol. J.C. Baud.

D. Bijl de Vroe schreef een Rapport omtrent de bevaarbaarheid der Coesewino-kreek en reis derwaarts v.d. Gouv. v. Suriname in Dec. 1847. (zie Vh. Zeewezen 1848, 541 en Mon. d. Ind. 1848-49. II. ) Later is de Coesewijne met het oog op de bedoelde doorgraving meermalen opgenomen.

Als de meeste Surinaamsche rivieren kenmerkt zich de Coppename in haar bovenen middenloop door tal van stroomversnellingen en watervallen, waarvan de voornaamste zijn de Cremerval (in de Rechter-Coppename), de Tonckensvallen, de Sidon-Kroetoevallen, de Langa Soela en de Raleighvallen.

Plantages zijn er in de Coppename niet. In vroeger jaren was er een gouvernementshoutzaagmolen, Andresa genaamd, aan den mond der Wajombo. In 1851 werden de slaven naar Catharina Sophia overgebracht en Andresa verlaten. Van 1823-1897 was het leprozen-gesticht op Batavia, ongeveer een mijl van de monding, gevestigd. (Zie Mr. A. Borret, Beschrijving der Leproserie Batavia in De

Kath. Missiën, Ve jg.) Voor het overige wonen aan deze rivier een gering getal Indianen en sedert 1880 Boschnegers (‘Corantijnnegers’). De laatste wonen op de dorpen Coppencrisi, Witagron en Kaaimanston. Voorts is er een vlottende bevolking van houtkappers en balata-bleeders.