Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Weenen

betekenis & definitie

Er is maar één Weenen — heette het in het bekende deuntje.

En het deuntje had gelijk.

Daar waar het „Wiener Wald” aan den Donau reikt, ligt Weenen, dat nog steeds een der voornaamste steden van Europa is. Het ligt op een plek, die zowel uit strategisch, als uit handelsoogpunt van de grootste betekenis is. Oeroud is het verkeer langs den Donau van Zuid-Duitsland naar Hongarije en den Balkan; even oud is een tweede handelsweg, die hier bij Weenen den eersten kruist en van de Adriatische naar de Oostzee voert.

Op deze plaats is al vroeg een bolwerk van de Westerse volken tegen de uit het Oosten komende steppenvolken ontstaan. Onder de Romeinen heette het Vindobona en was het reeds een belangrijke vestiging. Deze ging met het vertrek der Romeinen te niet, doch in de 12de eeuw herleefde zij en verkreeg in 1221 stadsrechten. In 1276 werd zij de residentie der Habsburgers.

Sedert het mislukt beleg door de Turken, tweemaal, in 1529 en 1683, breidde zich van hieruit de grotere beschaving van het Westen over het Oosten uit. Na den Wereldoorlog was Weenen te groot voor Oostenrijk: er woont bijna 1/3 van het hele volk van dit, na de inlijving bij Duitsland Oostgouw geheten, oeroude land.

Uit een bouwkundig oogpunt is Weenen een van de belangwekkendste steden der wereld, vooral sedert op de plaats van de oude vestingwallen, de ± zestig meter brede Ring (boulevard) werd aangelegd, die een groten en grootsen indruk maakt. In het algemeen is Weenen een kunststad, vooral een muziekstad.

Naast de kunst neemt ook de wetenschap een grote plaats in: de Weense Universiteit werd veel door buitenlanders bezocht.

Ook op het gebied der mode heeft Weenen steeds internationale betekenis gehad.

Nu het door de inlijving van Oostenrijk bij Duitsland geen zelfstandige hoofdstad meer is, maar het mee moet leven en marcheren in het koortsachtig rhythme van den nieuwen, Europesen tijd, is het de vraag, of het blijven kan, wat het steeds was en waaraan het zijn grote bekoring ontleende, de vrolijke, nooit zwaartillende stad van ’t Congres, van de (vrolijke) Fransen en de Metternich’s, de stad van Schubert, Beethoven, Strauss, Gluck, Brahms (niet een geboren Weener) en Haydn; dat wonderlijke mengsel van provincie- en wereldstad, de stad van den Fiakerkutsoher en van het Prater, van de prachtige schilderijenmusea en het wijdse Schönbrunn, de Kaiserstadt, dat portaal van Oost en West, de stad van den Wienerwals en van de oorlogsontketening, de stad van veel grote gebouwen en heerlijke omstreken, waar men trouwhartig en joviaal optreedt, de meest onduitse Duitse stad in één woord.

< >