Dit was een der populairste vervoermiddelen van onze vaderen, die overigens niet veel keus hadden. Wij zijn geneigd om de trekschuit te glimlachen, maar onze voorouders zongen haar lof: „Wie kan de vinding van de trekschuit ooit waarderen?
Men reist, als zat men thuis. Geen schokken, draaien, keren Ontrust het lichaam; ’t zij men vaart bij dag of nacht, Men vindt, al slapende, zich op de plaats gebracht”.
Zo dacht men er over in den goeden, ouden tijd, toen de mensen nog geen haast hadden. Zoals je waarschijnlijk al weet, was de trekschuit een flinke schuit — oorspronkelijk onoverdekt, later met een roef (een soort kajuit, waarin men bij slecht weer kon schuilen) —, die door een paard langs het jaagpad werd voortgetrokken. De opkomst van de trekschuit valt in onze Gouden Eeuw, toen men voor de verbetering van de onderlinge verbinding tussen de verschillende plaatsen en steden op grote schaal vaarten begon te graven. Maar omdat deze nauwe vaarten zich niet altijd tot zeilen leenden, werden er al spoedig jaagpaden langs aangelegd, waardoor men de grote trekkracht van het paard kon aanwenden. De oudste trekvaart was die van Amsterdam naar Haarlem, die in 1632 werd gegraven. Door aanhoudende uitbreiding en onderlinge verbinding ontstond allengs een uitgebreid systeem van trekvaarten, zodat het weldra mogelijk werd alle Verenigde Provinciën per trekschuit te bevaren, ’t Ging in zo’n trekschuit natuurlijk ouderwets gemoedelijk toe; veel hing af van het gedrag van den schipper.
Vandaar dat de vroede vaderen al spoedig strenge bepalingen uitvaardigden ten aanzien van het gedrag der „vrome trekschipperen”, zoals zij beleefdelijk aangeduid werden. Zij werden vermaand niemand aan te vallen of te bedreigen, zich te onthouden van dronkenschap, en in het algemeen „de lieden niet uit te schelden of met woorden ofte warcken qualick te bejegenen.” In 1764 werd nog gelast: „de trekschipperen zullen niet zelf in de schuit gaan zitten en daar het hoogste woord voeren.” Maar ondanks de strenge bepalingen kon een tocht met de trekschuit, althans in de meer afgelegen streken, soms zonderlinge avonturen opleveren. Zo reisden in Februari 1779 twee vrouwen per trekschuit van Groningen naar Winschoten. Tot Scheemda ging alles goed, toen gingen schipper en knecht aan wal passagieren, lieten de passagiers den helen nacht in de schuit en kwamen ’s morgens na een bruiloft gevierd te hebben weer opdagen. Wel werden deze schippers beboet, maar de ellende was geleden.
Natuurlijk waren de reisgezelschappen, tijdens de langdurige reizen, echte praatcolleges, waarbij de politiek als onderwerp van gesprek, evenals tegenwoordig nóg, een eerste rol speelde. Dat wijzen de eigenaardige pamfletten uit, de z.g. „schuitpraatjes”, die in het begin van de 17e eeuw ontstonden. In deze gesprekken laat de schrijver een aantal denkbeeldige personen een gesprek voeren, meestal over de politieke onderwerpen van den dag. Het oudste dergelijke schuitpraatje is van 1608; de titel luidt: „Schuyt-Praetgens op de vaert naer Amsterdam, tusschen een Lantman, een Hovelinck, een Borger ende Schipper.” Zo nam de trekschuit een voorname plaats in het leven van onze voorvaderen in. Eerst de stoomboot verdreef na 1850 de trekschuit uit onze binnenwateren.