Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Gouden Eeuw

betekenis & definitie

Het is moeilijk binnen een klein bestek te zeggen, wat de Gouden Eeuw van ons land was en wat die eigenlijk betekend heeft.

Wanneer was de Gouden Eeuw?
Het antwoord kan luiden: van tussen 1570—1590 tot 1670—1700.
Wij beginnen dan in 1572 (het begin van de losmaking van Spanje) of in 1588, als de Armada verslagen is, tot rond 1700.
Maar al kan er twijfel zijn over de preciese data — en hoe zou dat anders kunnen? —, geen twijfel is er over de geweldige betekenis van dien tijd voor ons land, toen er een welvaart, een ontwikkeling van literatuur, kunst en wetenschap, een krachtige buitenlandse politiek, een invloed op den gang der zaken in de gehele wereld was, gelijk wij die vóór en na dien tijd nooit meer gekend hebben.
Want wij waren toen een grote mogendheid, wij waren een van de leiders der grote buitenlandse politiek en zonder ons gebeurden er geen grote dingen in Europa. Wij waren „het rijke land’? Onze handel en industrie drongen overal door en met onze gewapende macht moesten ook de grootsten rekenen. De ontwikkeling van ons koloniaal gezag was fenomenaal en wij stonden maar niet aan Jan en alleman toe, om ook in verre gewesten handelsfactorijen te openen. In 1634 telde onze vloot 35.000 handelsschepen. In de kelders van de grote banken in Amsterdam lagen in 1648 300 millioen gulden in edel metaal, een ongehoord grote som voor dien tijd.
De rentevoet was laag, 2 tot 3% en de belastingen, die hoog waren om de grote oorlogskosten, werden gemakkelijk opgebracht.
En bij dat alles stond op den voorgrond de grote vrijheid, op velerlei gebied, die vele grote mannen naar Nederland lokte.
Inderdaad, het was een weergaloze tijd voor ons volk. En niet alleen om de grote macht en de grote welvaart, doch ook om den buitengewonen bloei van kunsten en wetenschappen.
Want die gouden tijd, dat was de tijd van Rembrandt, van Dou, Terborch, Netscher, de Hooch, van der Meer, Jan Steen, Frans Hals, van Ostade, van Goyen, de Ruysdaels, Hobbema, de van de Veldes, Potter en zoveel anderen. Reeds op zichzelf is die geweldige ontwikkeling van de schilderkunst een wonder. Doch nu komt nog daarbij de ontwikkeling der wetenschap (Hugo de Groot, Simon Stevin, Huygens, Heinsius, e.a.), ook van de philologie, de philosophie (Spinoza heeft slechts kort in de Gouden Eeuw geleefd), de theologie, en van de literatuur, waarbij wij slechts de namen van Vondel, Hooft, Huygens en Cats behoeven te noemen, maar dan ook die van Spieghel, Coornhert, Roemer Visscher, Bredero, Starter.
Het merkwaardige verschijnsel van zo’n plotselinge algemene opleving, als ons land in de Gouden Eeuw heeft te zien gegeven, komt in de geschiedenis meer voor. Doch dat die ontwikkeling zo’n fantastischen omvang aanneemt als in het Nederlandse geval, is toch niet zo gewoon en zo blijft dan ook de Gouden Eeuw voor ons allen haast een sprookje, ware het niet, dat wij ons ook nu met vele kunstvoortbrengselen uit dien tijd nog altijd het heerlijkste genot kunnen verschaffen.