Deze merkwaardige vogels, die het vliegen geheel verleerd hebben (of misschien wel afstammen van dieren, die de vliegkunst nooit verstaan hebben) komen alleen voor in Afrika en Zuid-Amerika; en de in beide streken voorkomende vogels behoren tot verschillende geslachten.
De Afrikaanse struisvogel (Struthiocamelus) wordt tot m. hoog en leeft in de steppen van Afrika. Er wordt om zijn fraaie veren zoveel jacht op hem gemaakt,, dat hij dreigde uit te sterven (wat niet het eerste voorbeeld zou zijn van dieren, die door ’s mensen toedoen van den aardbodem verdwijnen). Men is er toe overgegaan in Zuid-Afrika de struis aan te kweken, wat wonderwel is gelukt. De struisvogel heeft zich uitmuntend aan het woestijnleven aangepast, vooral zijn poten zijn zeer goed daarvoor ingericht, maar de vliegkunst is. hij niet machtig, omdat aan zijn vleugels de slagpennen en aan zijn staart de stuurpennen ontbreken. De grote veren van vleugels en staart hebben daarentegen zeer buigzame schachten en niet samenhangende baarden, waarom ze voor versiering zeer gezocht zijn.
Omdat de poten met de twee krachtige tenen uitermate goed voor het lopen zijn ingericht, wordt het dier ook als trekdier gebruikt. Evenals onze kippen zijn ook de struisen polygaam, dat wil zeggen, dat een. mannetje meer wijfjes heeft. Bij de Amerikaanse struis belast het mannetje zich met het broeden, vooral bij slecht weer; anders belast het wijfje zich overdag daarmede, terwijl het mannetje het alleen ’s nachts doet. Bij de Afrikaanse struis schijnt de gewoonte te zijn, dat de eieren overdag in het zand worden gewoeld en aan de bestraling van de zon worden overgelaten, terwijl ze ’s nachts bebroed worden.
Gelijksoortige vogels zijn de Australische Kasuaris en de Emoe.