Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Zon

betekenis & definitie

Een vuurbol 1.300.000 maal groter dan de aarde.

De zon is het centrale lichaam van ons zonnestelsel, waaromheen de planeten zich in elliptische baner bewegen, aan hun kringloop gebonden door de aantrekkingskracht der heerseres, die als een goede moeder haar kinderen, de planeten, koestert met haar stralen, hun licht, warmte en — o.a. wat onze aarde betreft — leven schenkt. Geen wonder, dat zij als god vereerd werd.

Toen, na de overwinning van het Christendom, de zon van haar goddelijkheid was ontdaan, verdween ook veel van de belangstelling voor de zon als hemellichaam. Eerst de revolutie, die Copernicus, Galileï en Kepler in de astronomie veroorzaakten, bracht haar in het centrum der belangstelling terug.

Sedert vier eeuwen zijn de geleerden thans reeds bezig met de meeste zorg alle verschijnselen, die op de zon betrekking hebben, te bestuderen, geholpen door de geniale uitvindingen van den laatsten tijd, de sterren-fotografie en de spectraal-analyse en toch weten wij nog weinig van de zon.

Wij weten, dat het centrale lichaam een enorme, gloeiende vuurbol is zonder waarneembare afplatting, dat haar volume 1.300.000 maal het volume der aarde en haar massa 323.000 maal de massa der aarde is. Haar dichtheid bedraagt 0.26 maal de dichtheid van onze planeet of 1.41 maal de dichtheid van water. Een steen, die aan het oppervlak der aarde ± 5 meter in de eerste seconde valt, zou in dien tijd aan het zonneoppervlak 137 meter vallen, omdat de zwaartekracht daar 27.5 maal zo sterk is.

Ook de afstand aarde—zon is betrekkelijk nauwkeurig gemeten; hij bedraagt gemiddeld ± 130 millioen kilometer met een vergissingsmarge van slechts 300.000 K.M.

Verder weten wij, dat op de zon een hitte van ongeveer 6000° C. heerst, d.i. een temperatuur, die wij op aarde in onze laboratoria niet ontwikkelen kunnen; dat er vele scheikundige elementen, die wij op onze planeet kennen, ook op de zon voorkomen, b.v. waterstof, calcium, ijzer, enz.; en dat de zon om haar as wentelt.

Wat wij van de zon zien, is de z.g. p h ot o s f e e r, die zich aan ons oog vertoont als een scherp begrensde, cirkelvormige schijf. Het is waarschijnlijk het gloeiende gasomhulsel van de zon, dat ’t geheim van ’t binnenste voor ons verbergt.

Reeds bij een zwakke vergroting bemerkt men op de glanzende schijf donkere plekken van onregelmatigen vorm, de z.g. zonnevlekken. Ter plaatse, waar zulk een vlek gaat ontstaan, ziet men het zonneoppervlak in sterke beroering, waarna een der vele donkere plekjes zich tot een kernschaduw uitbreidt. Dan volgt een tijdperk van betrekkelijke rust, maar spoedig verandert de vlek van vorm, het photosfeerlicht dringt geleidelijk door de schaduwen heen, en na 2 à 3 maanden is de vlek weer verdwenen. De vlekken vertonen zich voornamelijk in de gebieden aan den evenaar. Het is gebleken, dat de zon op gezette tijden veel, en daartussenin weinig of geen vlekken vertoont. Deze periodieke wederkeer heeft gemiddeld om de 11 jaren plaats.

Het verschijnen der zonnevlekken is waarschijnlijk de oorzaak van enkele verschijnselen op aarde, o.a. de veranderlijkheid van het aardmagnetisme, electrische stormen, noorderlicht en misschien het heersen der tropische cyclonen. Men heeft vroeger gemeend, dat de zonnevlekken sintelvormingen zijn, die ontstaan door de afkoeling van het zonne-oppervlak, doch deze hypothese heeft men opgegeven. Het vraagstuk der vlekken is nog niet opgelost.

Een ander mysterie is de om de photosfeer gelegen, roodachtig getinte heldere ring, de z.g. chromosfeer en de daaromheen sluitende zilverwitte stralenkrans, de corona. De corona kan men alleen bij een totale zonsverduistering waarnemen.

Wanneer de maan in haar kringloop om de aarde tussen zon en aarde komt te staan, kan het gebeuren, dat de middelpunten der drie hemellichamen in een rechte lijn liggen, en omdat de middellijn van de maanschijf in het gunstigste geval, wanneer de maan dan tevens zo dicht mogelijk bij de aarde staat, schijnbaar iets groter is dan de zonneschijf, dekt ze als een scherm de zon af. Dan hebben we een totale zoneclips. In dit zeldzaam voorkomende geval zien we de maan als een zwarte schijf, omgeven door een zilverwitte lichtkroon, de corona, bestaande uit den eigenlijken corona-ring en de corona-stralen, uitlopers, ter lengte van twee maal de zonne-middellijn. De vorm der corona hangt samen met de periode der zonnevlekken.

Gelijktijdig openbaren zich nieuwe zonneverschijnselen van ongekende pracht, welker bestaan het felle licht der photosfeer voor ons verborgen hield. Dat zijn de rode zonnevlammen of protuberansen, die nu eens in groten getale, dan weer sporadisch op de meest fantastische wijze uit de chromosfeer te voorschijn treden. Men onderscheidt de protuberansen in wolken en uitbarstingen. De eerste zijn breed en bestaan meestal uit waterstof; de laatste schieten snel uit den rand omhoog en bevatten ook veel metaaldampen.

Wat is de oorzaak van deze verwonderlijke verschijnselen, die met geen van onze aardse verschijnselen te vergelijken zijn? Wij kunnen het voorlopig nog niet met zekerheid zeggen. Wij weten nog niet eens, waaraan ’t toe te schrijven is, dat de warmteuitstraling der zon niet merkbaar afneemt. Een doorlopend uitzenden van de straling, zoals die wordt waargenomen, zou de temperatuur der zon, die ± 6ooo° C. bedraagt, met een jaarlijks bedrag van i° C. verminderen. Maar zulk een vermindering wordt niet waargenomen. Daarom heeft men verschillende theorieën geopperd over het behoud der zonnestraling. Het verlies door uitstraling kan gecompenseerd worden:

1) doordat voortdurend een groot aantal meteoren met grote snelheid in den zonnegasbol neerploffen. De massa van dezen „aanvoer van stookmateriaal” zou jaarlijks 1/100 van de aardmassa moeten bedragen. Dit is echter een wat grote hoeveelheid;
2) doordat de straal der zon met een jaarlijks bedrag van 75 meter inkrimpt, welke inkrimping voor ons eeuwenlang onmerkbaar zou zijn. Dit zou echter in strijd zijn met de hypothese omtrent het ontstaan en den ouderdom van ’t zonnestelsel;
3) door radioactiviteit of het uiteenvallen van atoomgroepen in electronen, waarbij enorme hoeveelheden energie vrij komen. Dit geldt als het meest waarschijnlijk.

Als de allesbeheersende macht in het natuurlijk aardse leven vliegt onze zon met een snelheid van 20 K.M. per seconde door de wereldruimte en sleept gans ons zonnestelsel, aarde, planeten met zich voort naar ongeweten toekomst. Veel zorg behoeft ons, aardbewoners, dat niet te baren: in de ijle wereldruimte is kans op botsing praktisch uitgesloten en intussen kunnen we genieten van de onbegrijpelijke mogelijkheden, die onze kleine planeet met haar wonderlijke omstandigheden in oppervlak, samenstellende elementen, atmosfeer en nog zoveel meer, aan het bonte leven in planten- en dierenrijk, ook aan den mens, biedt en alleen te danken heeft aan de zegenende bron van licht en warmte in de zon.