De persoon des Konings is onschendbaar. Dat wil zeggen, dat hij voor zijn daden van staatsbestuur niet ter verantwoording kan worden geroepen.
De verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de koninklijke macht berust echter in een constitutioneel geregeerde monarchie bij de ministers, die verantwoording schuldig zijn aan de volksvertegenwoordiging. Direct en onafscheidelijk daarvan laat onze Grondwet dan ook op het beginsel der koninklijke onschendbaarheid de ministeriële verantwoordelijkheid volgen.Verder kent onze grondwet de parlementaire onschendbaarheid of z.g. immuniteit, dat wil met de letterlijke woorden van de Grondwet zeggen, dat „de leden der Staten-Generaal niet gerechtelijk vervolgbaar zijn, voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.” Deze bepaling is gemaakt, omdat van ieder lid der Volksvertegenwoordiging wordt verondersteld, dat hij met al wat hij doet en zegt, het waarachtig landsbelang eerlijk zoekt te dienen en dat hij met het oog daarop dan ook in de gelegenheid moet worden gesteld, zijn hart uit te storten over alle personen en zaken, waarbij het landsbelang mocht zijn betrokken. Zijn woorden in de Kamers staan overigens wel degelijk onder controle; de Tweede Kamer heeft b.v. een reglement van orde, waarvan de bepalingen in de laatste jaren aanzienlijk zijn verscherpt, en dat den kamervoorzitter o.m. de bevoegdheid geeft een lid, dat zich onbehoorlijke of beledigende taal veroorlooft, van het onderwerp van behandeling te veel afdwaalt, of de orde stoort, te vermanen of tot de orde te roepen of dat lid het woord te ontnemen.