Zoals onder Breedte vermeld is, geeft men de ligging van een plaats aan met lengte- en breedtecirkels. Meridiaan is een andere naam voor lengtecirkel.
In tegenstelling met de breedtecirkels zijn alle meridiaancirkels even groot, daar ze alle door de polen gaan. Ze snijden dus de breedtecirkels loodrecht. '
De naam meridiaan (= middaglijn) is ontleend aan ’t feit, dat de plaatsen, waar deze overheen loopt, tegelijk middag hebben.
Om de lengte van een plaats op aarde te bepalen, begint men bij een der meridianen, die als punt van uitgang vastgesteld is en telt dan langs den breedtecirkel van de plaats van waarneming naar het Oosten of naar ’t Westen, al naar de ligging dezer plaats ten opzichte van den eersten meridiaan. Sedert 1884 wordt vrijwel algemeen de meridiaan over de sterrenwacht van Greenwich, een van de voorsteden van Londen, als eerste meridiaan aangenomen.
Met het oog op de tijdsbepaling heeft men de aarde in 24 zones van vijftien lengtegraden ingedeeld — er zijn n.l. 180 Ooster-lengte-graden en 180 Wester-lengte-graden. In elke zone verschilt de tijd dus een uur en voor eiken lengtegraad bestaat dus eigenlijk een tijdsverschil van vier minuten.
Dat wil dus zeggen, dat de zon op eiken meer naar het Westen gelegen meridiaan 4 minuten later den hoogsten stand bereikt.
Op kaarten kan men met behulp der meridianen, die daar door de projectie vaak als gebogen lijnen voorkomen, maar steeds de richting Noord-Zuid aangeven, en der parallelcirkels de windstreken vinden.