een van die dingen, die we dagelijks zeer vele malen gebruiken en waar we absoluut niet buiten kunnen!
Men kan er zich moeilijk indenken, dat er een tijd geweest is, dat er helemaal geen lucifers bestonden. Toch ligt die tijd nog niet zo heel ver achter ons. Een aardig kiekje uit dien tijd vindt je onder Koper (pag. 1160); een voorstelling van allerlei vrouwen die bij de water- en vuurvrouw komen, ’s morgens vroeg veelal, om warm water en een kooltje vuur.
Eerst in 1833 werden de allereerste lucifers te Parijs gemaakt, doch die zagen er heel anders uit dan de onze. Ze hadden koppen van zwavel, overtrokken met phosphor en chloorzure kali, die voor de ontsteking tussen twee met zand bestrooide papiertjes doorgetrokken werden.
Deze waren echter gevaarlijk door zelfexplosie, en daar in dien tijd tal van fabrieken afbrandden, werd hier en daar de fabricage van phosphorlucifers (een mal woord, want phosphor en lucifer betekenen in den grond precies hetzelfde: lichtbrenger) verboden.
De grote omkeer in de lucifers-industrie begon, toen in 1848 Böttger aantoonde, dat in de luciferskoppen geen phosphor meer nodig was, mits men maar rode phosphor gebruikte op de wrijfvlakken der doosjes. Toen ontstonden de z.g. veiligheidslucifers, waarvan de koppen geen zwavel of phosphor bevatten. In Zweden werden deze voor het eerst in den handel gebracht, daarom spreekt men nog altijd van Zweedse lucifers, hoewel ook in tal van andere landen lucifersfabrieken bestaan, in ons land o.a. in Eindhoven.
Voor het vervaardigen van lucifers is het hout van wilgen, populieren en lindebomen het meest geschikt. De boomstammen worden in blokken van 30 tot 40 c.M. lengte gezaagd en daarna worden, om het hout wat taaier te doen zijn, deze blokken in water gekookt. Daarna komen de blokken in een schilmachine, die ze met een vlijmscherp mes afschilt, zó, dat er lange repen ontstaan zo dik als een lucifer en zo breed als 5 tot 12 maal de lengte van een lucifer. Deze repen worden nu in een andere machine met 50 à 60 lagen op elkander door een op en neergaand mes gesneden, waarbij telkens het hout na iedere snede een klein eindje, juist de dikte van een lucifer, verder geschoven wordt. Tegelijkertijd zorgt een rij kleine mesjes voor de verdeling in de lengte, zodat de breedte der repen in 5 tot 12 lucifers uiteenvalt.
Uit deze laatste machine vallen per dag 10 tot 25 millioen lucifershoutjes, die in een volgende machine gereinigd, in een andere netjes geschikt worden. Ze komen nu op gelijke afstanden van elkaar te staan en worden in een machine vastgeklemd, zodat ze bij grote hoeveelheden tegelijk kunnen worden ingedompeld. Na eerst gelijkmatig te zijn verwarmd, worden de houtjes eerst met het ene einde in een dunne laag paraffine gedoopt en daarna in een dunnere laag van een dikvloeibare, ontvlambare stof. Na gedroogd te zijn, worden ze, eveneens automatisch, in doosjes verpakt. Er bestaan zelfs machines, waar aan den enen kant de blokken hout ingaan en aan den anderen kant de doosjes, gevuld met lucifers, kant en klaar uitkomen. Zulk een machine levert per dag 3 ¼ millioen lucifers, verpakt in 50.000 doosjes! Dat is niet eens zo erg veel, als men bedenkt, dat er dagelijks op aarde, naar schatting twee milliard (2.000.000.000) lucifers verbruikt worden.
Lucifer betekent „lichtbrenger” of „lichtdrager” en is een andere naam voor den Satan, den opperste der duivelen en Koning der hel. Lucifer zou oorspronkelijk de opperste der engelen zijn geweest, doch zich, door hoogmoed verblind, vermeten hebben tegen God in opstand te komen. Tot straf werd hij door Michaël uit het Lichtrijk gestoten en verbannen naar de helse sferen. Deze strijd is door onzen groten dichter, Vondel, in zeer schone taal beschreven in het drama „Lucifer”.