(symbool S), een scheikundig element, atoomgewicht 32.06.
Dit element komt in de natuur vrij voor in zeer uitgestrekte gebieden, meestal vermengd met mergel, verder gebonden in vele scheikundige verbindingen, zoals sulfaten, sulfiden en eiwitten. Vele belangrijke mineralen bevatten grote hoeveelheden gebonden zwavel, zoals ijzerkies, koperkies, loodglans en zinkblende.
Zwavel komt in den handel als een gele, brokkelige stof in ronde staven, in poedervorm of in mooie kristallen.
Het smeltpunt van zwavel is 1140 C, waarbij een dunne vloeistof wordt gevormd, die bij hogere verwarming eerst dik en daarna weer dun wordt. Bij ongeveer 450°
C. verdampt de vloeibare massa. Giet men gesmolten zwavel van ± 2000 uit in koud water, dan ontstaat een kneedbare massa met een soortelijk gewicht van 1.96, de amorphe (vormloze) zwavel. Het verschijnsel, dat één stof in verschillende vormen voorkomt, noemt men allotropie.
Zwavel is een goede isolator voor electriciteit en warmte, men maakt in de electrotechniek van deze eigenschap veelvuldig gebruik. Het is oplosbaar in zwavelkoolstof, chloorzwavel en sterk verhitte oliën.
Vroeger werd zwavel hoofdzakelijk gebruikt voor het maken van buskruit en geneeskrachtige zalven. Tegenwoordig zijn het de rubberindustrie en de zwavelzuurfabrieken, die het grootste deel van ‘het geproduceerde mineraal opnemen. Ook in de wol- en in de zijde-industrie is zwavel nodig voor ’t bleken van ’t weefsel.
Verder dient zwavel voor het maken van verschillende verfstoffen (vermiljoen en ultramarijn) en het drenken van zandsteen, die zo grotere drukvastheid verkrijgt.
Zwavel wordt gewonnen in Sicilië, in de Zuidelijke Staten van Noord-Amerika en op vele andere (vooral vulkanische) plaatsen.