Levi behoorde tot de twaalf zonen van den aartsvader Jacob en zijn nakomelingen, de Levieten, vormden dus een der twaalf stammen van het volk Israël. Bij de regeling van den tempeldienst van het oude Joodse volk, werd deze aan den stam der Levieten opgedragen.
Ten tijde van koning David waren de Levieten verdeeld in groepen, overeenkomstig de functies, welke zij bekleedden, zoals schrijvers, bewakers der tempelschatten en poortwachters, zangers, musici enz.
Het derde boek van den Bijbel draagt den naam Leviticus, omdat daarin de verordeningen voor den eredienst (die door de Levieten wordt verricht) zijn vervat.
„Iemand de levieten lezen” betekent dus: iemand het verordeningenboek onder den neus duwen.