en de Lappen. Lapland is niet de naam van een bepaald rijk, maar van een landschap, dat in Noord Europa ligt en waarvan de Zuidgrens ongeveer samenvalt met den poolcirkel.
De Westgrens is de Atlantische Oceaan, de Noordgrens de Noordelijke Ijszee en de Oostgrens de Witte Zee. Het gebied heeft een oppervlakte van meer dan 12 X Nederland, maar het is zeer dun bevolkt, nog geen twee inwoners per K.M.2 Dit is overigens geen wonder, daar het gebied slechts zeer geringe bestaansmogelijkheden biedt.
Het 'klimaat is door de hoge ligging een pool-klimaat, de winter is zeer lang en streng en de zomer, die nog betrekkelijk heet is, duurt geen twee maanden. Alleen planten en landbouwgewassen, die een zeer korten tijd nodig hebben om rijp te worden, kunnen dus in deze gebieden groeien en gekweekt worden.Het Oostelijke deel van Lapland bestaat geheel uit Toendra’s: uitgestrekte, ’s zomers vaak moerassige, vlakten, waarop een mossoort groeit.
In dit gebied wonen de Lappen, wier taal nauw verwant is aan die der Finnen. Het grootste deel woont in Zweden en Noorwegen, waar de meesten hun oude nomadenleven hebben opgegeven en tot den landbouw en vooral ook tot de visserij zijn overgegaan.
De Oostelijke Lappen, vooral die op het schiereiland Kola wonen, zijn rendierhoudende nomaden.
Oorspronkelijk bezaten de Lappen alleen den hond als huisdier, maar ze hebben het rendier weten te temmen en tot huisdier gemaakt en thans is het veelal hun voornaamste bezit. Het is alles voor hen. Het dier verschaft hun voedsel, kleding en het materiaal voor menig huishoudelijk voorwerp. Niets laten de Lappen van het dier ongebruikt, zelfs de pezen worden als sterk naaigaren gebruikt. Het rendier doet dienst als trekdier, rijdier en lastdier. Is het een wonder, dat het leven van deze nomaden geheel is aangepast aan hun rendier.
Ten einde de kudde voldoende voedsel te verschaffen, trekken zij voortdurend heen en weer. ’s Zomers gaan zij naar de Noordelijke Toendra’s, want de Zuidelijke Toendra’s en de bosstreken zijn dan zo goed als onbewoonbaar wegens de miljarden muskieten en ’s winters gaan zij weer terug naar de grens van bos en Toendra, waar het bos de beschutting en het brandhout en de Toendra het voedsel voor de kudde levert.
Kudden van 200 tot 400 rendieren zijn geen zeldzaamheid; de dieren van de verschillende eigenaars kent men uit elkander doordat hun een merk op de huid is gebrand of doordat men hun oren op verschillende wijze heeft geknipt.
De mannen bekommeren zich overigens weinig om de kudden, zij houden zich bezig met de jacht en het maken van wapens en gebruiksvoorwerpen. De vrouwen zorgen voor de kudden.
De slede van den Lap wordt door rendieren getrokken, die aan een lange lijn paarsgewijze lopen, soms zelfs zes of acht tegelijk. Met een langen stok houdt hun baas hen in bedwang en met dienzelfden stok remt hij ook de slede.
Het voedsel van de Lappen bestaat voornamelijk uit vlees en vet, waarvan zij grote hoeveelheden kunnen verorberen. Vis laat men bederven, om ze smakelijker te maken. Daarnaast zoeken de Lappen ook veel eetbare bessen en knollen.
Hun kleding bestaat uit aan elkander genaaide rendiervellen, die zo bewerkt zijn, dat schoenen, broek en buis uit één stuk bestaan. Toch zijn de Lappen helemaal niet kouwelijk, want bij een temperatuur van onder nul spelen de kindertjes naakt buiten in de sneeuw en ’s nachts legt men de kleren buiten de hut te drogen.