Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Hooft

betekenis & definitie

Na Vondel misschien onze grootste Nederlandse dichter, en tevens een uitstekend prozaschrijver en geschiedkundige was Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647).

Een schitterende loopbaan viel hem ten deel. Het geslacht Hooft behoorde tot de beschaafdste en aanzienlijkste Amsterdamse burgers en — wat nog meer zegt — Pieter Corneliszoon was van een voornamen geestesadel, die hem later als drost van Muiden en als gastheer van den beroemden Muiderkring volkomen op zijn plaats deed zijn. Nadat hij zijn studiën aan de Leidse universiteit voltooid had, deed hij een reis door Italië, die veel invloed had op zijn ontwikkeling. Uit Florence zond hij den leden van de rederijkerskamer, waarvan hij sinds zijn 16e jaar een begaafd lid was, een berijmden brief, die al een meesterstukje van dichtkunst was. In 1602 kwam hij in ons land terug en schreef hier het herdersspel „Granida”, dat veel succes had.
Op 28-jarigen leeftijd werd hij benoemd tot baljuw van ’t Gooi en drost van Muiden — zie ook: Drost en het portret op bldz. 556 — een waardigheid, die anders in den regel uitsluitend door edellieden werd bekleed.
Als drost van Muiden schreef hij in de historische omgeving van het Muiderslot de treurspelen „Geraerdt van Velzen” en „Baeto, oft oorsprong der Hollanderen”, werken, waarin schitterende verzen voorkomen, maar die als drama, door het streng vasthouden aan de drie eenheden van Aristoteles— zie: Drama — weinig bevredigen.
Behalve dichter was Hooft ook historieschrijver. In 1626 had hij zijn „Leven van Hendrik den Groten” in ’t licht gegeven, waarvoor hij in 1639 van Lodewijk XIII van Frankrijk het ridderkruis van St. Michel kreeg. Zijn hoofdwerk in dit opzicht zijn echter zijn „Nederlandse historiën”, waaraan hij 19 jaar lang werkte.
Hij volgde bij zijn historischen arbeid het voorbeeld van den Romeinsen geschiedschrijver Tacitus, waarom men hem, als hoogste lof van dien op dit gebied weinig oorspronkelijken tijd, den Nederlandsen „Tacitus”-noemde. Zo heeft hij veel tot de kennis der geschiedenis bijgedragen.
Hoofts leven op het Muiderslot was eerst niet bizonder gelukkig: achtereenvolgens verloor hij zijn vier kinderen en eindelijk ook zijn vrouw Christina van Erp, die na een lang ziekbed (van 1615 tot 1624) aan tering stierf.
In 1626 huwde hij voor de tweede maal en wel met Eleonora Hellemans, weduwe van Bartalotti van Heuvel, die hem nog een zoon en een dochter schonk. Van toen af keerde het geluk op het Muiderslot terug en werd dit het brandpunt van letterkundig leven van dien tijd. Tot den Muiderkring behoorden o.a. Vondel, Huygens, Barlaeus, Vossius, Mostert, Reael, Coster, Jan Vos en bovendien de bekoorlijke dichteressen Anna Roemer Visscher en Maria Tesselschade en de zangeres Francisca Duarte. De aristocratische, beminnelijke drost werd door zijn vrienden op de handen gedragen en — in de wel wat overdreven taal van die dagen — „Hoofd der Poëten” en „Vader der Nederlandse Zanggodinnen” genoemd.
De eer van de grootste Nederlandse dichter te zijn heeft hij echter moeten afstaan aan een zijner gasten, een burgerman uit een kousenwinkel, aan Joost van den Vondel.