Henriëtte Roland Holst-van der Schalk is je allen zeker wel bekend als een onzer grootste dichteressen.
Geboren te Noordwijk-Binnen in 1869, debuteerde zij reeds in 1895 met een bundel „Sonnetten en verzen, in terzinen geschreven”, die voor fijne geesten een openbaring waren door het heel nieuwe, krachtige geluid, dat erin doorklonk.
Al spoedig werd zij een overtuigd socialiste, later communiste en van deze levensovertuiging draagt al haar verder werk, dat is als één machtige worsteling om in de eigen ziel tot klaarheid te komen, den stempel. Wij noemen van haar verzen „De nieuwe geboort”, „Opwaartse wegen”, „De vrouw in het woud”, „Het feest der gedachtenis”, „Verzonken grenzen”, „Het offer”,„Tussen twee werelden”, „Heldensage”, „Verworvenheden”, „Vernieuwingen” en van haar proza karakterstudies over J. J. Rousseau, en Leo Tolstoi; in „De held en de schare” gaf zij een verheerlijking van Garibaldi.
Wat in Henriëtte Roland Holst’s werk diep aangrijpt en het zo groot en ontroerend maakt, is de strijd, de verscheurdheid van ziel om de tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid, tussen „droom en daad”.
In diepste wezen is zij een zeer religieuze natuur, die bitter lijden moet, omdat de verwerkelijking van het Hoogste hier op aarde niet te vinden is. Bitter teleurgesteld in het communisme, zoals dit thans wordt uitgewerkt, keert zij in de laatste jaren terug tot eenvoudige geloofsovergave.