is de verzameling der goden- en heldensagen van de heidense Germanen. De voornaamste bronnen van deze mythen en sagen zijn de Edda’s — zie ook: Edda —, de grote middeleeuwse dichtwerken: het Nibelungenlied, het Gudrunlied, het Hildebrandslied e.a.; de in Merseburg gevonden spreuken; de overblijfselen van enige heidense heiligdommen, o.a. de Irminzuil bij Niedermarsberg; de geschriften van Romeinse geschiedschrijvers, die met de Germanen in aanraking geweest waren, en tenslotte de sprookjes, die onder het volk van mond tot mond en van geslacht op geslacht zijn overgegaan (zie ook: Sprookjes).
De namen van de Germaanse goden heb je op school geleerd. Je weet, dat Wodan, de Alvader, de oppergod, met zijn gemalin Frigga en zijn zonen Donar en Baldur en met de overige goden, die tot de geslachten der Asen en Wanen — zie ook: Asen — behoorden, in den schonen burcht Walhalla in Asgard woonde, waar hij ook de zielen der in den strijd gevallen helden om zich heen verzamelde. Dezen werden door de Walküren naar Walhalla gebracht. De regenboog was de brug, die Asgard verbond met Midgard, de woonplaats der mensen. Heel in de diepte der aarde was Nifelheim, de zetel der Nevelingen of Nibelungen, de duistere machten, die de goden met den ondergang bedreigden; die eens, op den dag van den groten wereldbrand, de wereld, de goden en de mensen zouden vernietigen en daarbij zelf te gronde gaan.
Maar, zo geloofden de Germanen, zolang de wereld nog bestaat, zijn de goden in eeuwigen strijd gewikkeld met de reuzen. Een zeer dubbelzinnige rol in dezen strijd speelt Loki, de rode god, een zoon van Wodan en een reuzin, die met de goden en reuzen omgaat en telkens beiden partijen raad geeft, die schijnbaar goed, maar in werkelijkheid verderfbrengend is.
Het is duidelijk, dat de figuren van goden en reuzen personificaties van de natuurkrachten zijn, van den strijd tussen vuur en water, storm en aarde, zomer en winter. Een werkelijk diepe, godsdienstige wereld- en levensbeschouwing vinden wij in de Germaanse mythologie niet, alleen een nevelachtig begrip omtrent het voortleven na den dood.
De verhalen omtrent het leven en handelen der goden zijn door en door menselijk, hun gedrag is vaak verre van onberispelijk. Als voorbeeld volgt hier een minder bekend verhaal, waaruit je tevens vernemen zult, hoe — als je ’t verhaal geloven wilt — de Longobarden aan hun naam kwamen.
De Vandalen en de Silingers, twee Germaanse volksstammen, waren met elkander in oorlog. De Vandalen smeekten Wodan om hulp en deze verklaarde, dat hij de overwinning schenken zou aan diegenen, die hij met zonsopgang het eerst zag. De Silingers brachten offers aan Frigga, die hun den raad gaf, hun slagorde in het Oosten op te stellen en hun vrouwen in de voorste rij te plaatsen, gekleed in mannenkleding en het haar als een lange baard opgemaakt. Den volgenden morgen met zonsopgang keek Wodan naar het Westen en zag de Vandalen. Dan, zich omkerende, zag hij in het Oosten de wonderlijke gestalten der Silingers en hij vroeg aan Frigga: „Wie zijn deze langbaarden?” Frigga verklaarde hem de zaak openhartig, en bracht hem meteen onder het oog, dat hij verplicht was aan hen, aan wie hij een nieuwen naam gegeven had, ook de overwinning te schenken.
Zo geschiedde het ook en voortaan heetten de Silingers „langbaarden” of Longobarden.