is een van de grootste van de Kleine Soenda-eilanden. Het is een vulkanisch eiland en het vertoont daarvan dan ook alle sporen.
Prachtig zijn de kratermeren van den Geli Moetse, die men vanuit Endeh, dat aan de Zuidkust ligt, per motorboot en te paard gemakkelijk kan bereiken.Het hele eiland is eigenlijk één grote plooirug, een anticlinale noemen we dat, die uit zee is opgerezen; steil en bergachtig lopen de kusten in zee uit. De voornaamste inham aan de Zuidkust is de brede baai van Endeh; de stomers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij doen deze baai geregeld aan. Veel halen en brengen die witte boten er overigens niet, want Flores is arm en niet dicht bevolkt. De bodem is weinig vruchtbaar en het land is bergachtig. Slechts met inspanning van alle krachten kan de bevolking de nodige djagoeng (maïs) en een beetje rijst verbouwen.
Hoog in het bergland van Manggarai wordt wat koffie aangeplant, en verder vinden we wat cocos- en lontar-palmen en pisangs. De veeteelt heeft in dit bergland helemaal geen betekenis.
De bevolking van Flores is sterk gemengd. Flores is namelijk juist een overgangsgebied tussen Maleiers en Papoea’s.
In’t Westen overheersen de eersten, in ’t Oosten de laatsten.
In de handelsplaatsen aan de kust is de vermenging nog veel sterker, daar hebben vreemde kolonisten als Makassaren, Boeginezen en Solorezen (bewoners van een klein eilandje ten Oosten van Flores) zich met Maleiers en Papoea’s gemengd tot een mengelmoes, dat volkenkundig niet meer uit elkander te halen is.
In West-Flores liggen de kleine huizen om een groot dorpsplein, waarop, in ’t midden, omgeven door een hoop grote stenen, slechts één enkele boom prijkt. In de bergen bestaat het dorp in vele gevallen slechts uit één groot familiehuis, waarin dan het hele gezin zijn sober bestaan leidt.