Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Dadelpalm

betekenis & definitie

Je hebt allemaal wel eens dadels gegeten, die heerlijke, geconfijte vruchten, verpakt in de welbekende spanen doosjes of zo los, met moeite afgetrokken van een groot kleverig blok, die in alle comestibleswinkels te koop zijn. Deze laatste zijn de goedkopere soorten, waar je toch ook fijn van smullen kunt! Maar wie heeft den boom wel eens gezien, waaraan de dadels groeien? In ons land groeit hij niet, want het is een tropische plant.

Alleen in de grote broeikassen van den Hortus in Amsterdam en van den Dierentuin in Rotterdam kun je hem bewonderen.Ja, werkelijk bewonderen, want het is een koninklijke boom, 12 tot 20 M. hoog, met geschubden stam en waaiervormige, blauwgroene bladeren, die ruim 3 M. lang kunnen worden.

De oude Egyptenaren gaven dezen palm den naam „koningin der gewassen” en de Bedoeïnen in Noord-Afrika, wier grootste rijkdom, naast hun kamelen, de dadelpalm is, noemen zijn vruchten „het brood der woestijn”. En met recht, want zonder deze plant, die in de oasen groeit, zouden de reusachtige zandvlakten van de Sahara en van Arabië totaal onbewoonbaar zijn.

De dadelpalm heeft voor zijn groei en ontwikkeling een gestadige en betrekkelijk grote warmte nodig, n.l. een gemiddelde jaartemperatuur van 21 à 22° Celsius; voor de vruchtontwikkeling echter wordt een warmte van 28° C. vereist. Op het Noordelijk halfrond vindt men den dadelpalm tussen den ipden en 35sten breedtegraad, in Afrika dus in Marokko, Algiers, Tunis, Tripolis, Egypte en een groot deel der Sahara. In Zuid-West-Azië liggen tussen deze breedtegraden Arabië, Syrië, Palestina, Mesopotamië, Irak en Perzië. Ook in Zuid-Europa wordt de dadelpalm gekweekt. Er zijn dadeltuinen in Italië bij San Remo, Genua en Bordigheri en in Spanje bij Elche. Alleen in deze laatste tuinen echter komen de vruchten tot rijpheid.

De dadelpalm stelt geen hoge eisen aan den grond, waarop hij groeit, alleen heeft hij rijkelijk water nodig. Waar niet voldoende water aanwezig is, daar moet de mens te hulp komen en bevloeien. Dit is overal in de oasen der woestijn het geval. Door middel van zware schepraderen putten de Bedoeïnen, de bewoners der oasen, in houten emmers het water uit de bronnen en leiden het door bamboeleidingen naar de tuinen.

De reiziger, die op zijn kameel een oase nadert, hoort al van verre het schuren van de touwen over de assen der wielen, „de muziek der dadeltuinen, die nimmer zwijgt, bij dag noch nacht”, zoals de dichter zingt.

De boom beloont al de zorg, die aan hem besteed wordt, dan ook rijkelijk. De Bedoeïnen zeggen, dat zeven dadelpalmen voldoende zijn, om een gezin gedurende het hele jaar van al het nodige te voorzien. Dit lijkt ons, Europeanen, die hogere eisen aan het leven stellen, wel wat boud gesproken, maar de zoon der woestijn heeft weinig behoeften en wat hij nodig heeft, schenkt hem deze boom.

Een dadelpalm levert per jaar gemiddeld 50 tot 100 K.G. vruchten en dat is voor hem voldoende. Deze vruchten hebben grote voedingswaarde; het vlees bevat n.l. 36% zetmeel en 20% eiwit. Aangezien de verse dadel spoedig bederft, wordt de hele oogst in de zon gedroogd en dan diep in het zand begraven. Je moet echter niet geloven, dat het net zulke dadels zijn, als men in Europa verkoopt. Dat zijn geconfijte vruchten, die men onrijp plukt en daarna gedroogd heeft. Door het broeien worden ze overrijp, een deel van het zetmeel verandert in suiker en de dadels worden week en zoet. Je hebt zelf wel eens ondervonden, dat je door het eten van zulke vruchten dorst krijgt. Voor de woestijnbewoners, die op hun reizen van de ene oase naar de andere slechts een beperkten watervoorraad kunnen meenemen, zou dit een ramp zijn. De dadels, die men in de woestijn als voedsel gebruikt, zijn lichtgroen. Men graaft ze uit het zand op en kneedt er deeg van, dat met olie en gerstemeel vermengd wordt. Dat is het z.g. „brood der woestijn”.

Ook de pitten der dadels zijn niet waardeloos: zij dienen als veevoeder, hoofdzakelijk voor de kamelen. Geroosterd en gemalen gebruikt men de pitten als vervangingsmiddel voor koffie. Verder levert de boom het nodige bouwmateriaal voor huizen en meubelen, voor zover de woestijnbewoner hieraan behoefte heeft. Ook maakt hij van het hout wanden voor zijn waterputten, om het afschuiven van het losse zand en het dicht storten der bronnen te voorkomen.

De jonge spruiten en de bloemkolven worden als groente klaargemaakt en gegeten. Uit de vezels der bladeren vlechten de vrouwen mooie matten, die als slaapplaats en ook als wandbekleding voor de eenvoudige hutten gebruikt worden. De sterke bladribben leveren stokken, terwijl de vezels der bladstelen ineengedraaid worden tot touw. Ook maakt men er borstels en bezems van.

Uit het sap, dat de dadelpalm overvloedig levert, wanneer er een insnijding in den stam wordt gemaakt, wordt de z.g. palmwijn gewonnen. Dit is een verfrissende drank, onschuldig, zolang hij nog niet gegist is, maar daarna bedwelmend.

Bovendien doet de dadelpalm nog uitstekende diensten als schaduwboom. In de oasen willen alleen in de schaduw der brede bladerkruinen van den dadelpalm andere vruchten gedijen, als druiven, citroenen, sinaasappels, abrikozen, perziken, amandelen, groenten en maïs.

De bomen worden ver van elkaar geplaatst: men plant er ongeveer 100 stuks op één hectare. In het vierde of vijfde jaar begint het boompje reeds vruchten te dragen; na acht of tien jaren wordt de oogst lonend en dan is de belasting — want die heb je in de woestijn ook al! — er als de kippen bij, om haar aandeel van de winst op te eisen. Maar eerst na 20 à 30 jaar levert de palm het grootste aantal vruchten en hij houdt dit 80 à 100 jaar lang vol.

In de oasen wordt het grootste deel van den oogst door de eigenaars zelf en door hun familie en stamgenoten gebruikt. De vruchten, die naar de Noordelijke landen, ook naar Europa, uitgevoerd worden, zijn voor ’t merendeel afkomstig uit Tunis (de z.g. koningsdadels), uit Egypte (Alexandrijnse dadels) en uit Oman aan de Perzische golf (muskaat of eigenlijk Maskatdadels). Tegenwoordig komen ook veel dadels uit het Engelse mandaatgebied Irak naar Europa.

Sedert het begin van onze eeuw is men ermee begonnen, den dadelpalm ook in de Ver. Staten te kweken: de woestijnachtige streken in het Zuidwesten zijn bizonder geschikt voor den groei. Er zijn reeds grote dadelplantages in Zuid-Californië en Mexico.