Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Carthago

betekenis & definitie

De oude handelsstad.

Er zijn weinig namen, die -zo je verbeeldingskracht kunnen opwekken, als de naam van Carthago, de machtige stad, die eens gebloeid heeft aan de Noord-Afrikaanse kust, die eeuwenlang de gevaarlijke mededingster van Rome is geweest in den strijd om de heerschappij over de landen rond de Middellandse zee.

Carthago! Jullie denken aan rijk uitgeruste handels- en oorlogsvloten, aan bittere gevechten, te land en te water, waaraan de herinnering nog heden ten dage rondspookt, niet alleen in schoolboekjes, maar werkelijk levend in den geest der mensen.

De stad was vele eeuwen vóór Christus’ geboorte gesticht door het ondernemende handelsvolk der Phoeniciërs, die zelf de smalle strook lands ten Westen van de Syrische hoogvlakte aan de Zuid-Oostelijke Middellandse zeekust bewoonden.

Als een arendsnest lag de „Nieuwstad”, wat de vertaling is van het Phoenicische woord Kartadatsj, op het kleine schiereiland, dat door een 4 K.M. brede landengte met het vaste land verbonden was. De prachtige baai, de twee goed aangelegde havens verzekerden Carthago succes als handelsstad. De stad was geheel omgeven door een veertien meter hogen muur, een muur die in tijden van oorlog o.a. diende als stal voor 300 krijgsolifanten en 4000 paarden en waarin 2400 man een verblijf konden vinden.

Bekijk je nu de kaart, dan zie je, dat op de plaats, waar eens Carthago lag, nabij het tegenwoordige Tunis, geen spoor meer van de vesting is te vinden.

Slechts enkele ruïnes herinneren ons aan het verleden van dit eens zo belangrijke gebied.

Hoe komt het nu, dat Carthago verdwenen is?

Een antwoord kan men alleen geven, als men eerst de betekenis van Carthago kent en dan de geschiedenis volgt.

De bewoners van de stad Carthago begonnen, toen door den handel hun macht voortdurend steeg, zich verder over het schiereiland uit te breiden; dit ging gepaard met het onderwerpen van de nomadische of half-nomadische Berberstammen, die de Noord-Afrikaanse kuststrook bewoonden. Die Berbers werden verder wel met rust gelaten, maar ze moesten toch op geregelde tijden geld of goederen aan hun overheersers als belasting of schatting, zoals dat genoemd wordt, betalen.

Dit was natuurlijk een belangrijke bron van inkomsten voor Carthago, maar toch heus de enige niet. Want de stad breidde haar handel steeds verder uit. Aanvankelijk beperkte zich die uitbreiding tot het Westelijke deel van de Middellandse Zee, maar al spoedig trokken de ondernemende Carthagers door en voorbij de straat van Gibraltar, voorbij de zuilen van Herakles, zoals de Grieken den ingang tot de Middellandse Zee noemden. Zo voeren ze langs de kust van Spanje en Frankrijk naar de Scilly-eilanden, ja zowaar naar de Oostzee, waar ze barnsteen haalden. In Frankrijk en op de Engelse eilanden was het tin, in Spanje zilver, elders weer wat anders, dat lokte.

Beroemd geworden is de tocht van Hanno, die in de dagen, dat men eigenlijk bang was, ieder ogenblik van de aardschijf af te vallen, als men zich te ver van de Oostkust van den Atlantischen Oceaan waagde, — zie ook het hoofdstuk over Aarde — over de zee langs de Noordwestkust van Afrika tot bijna aan de monding van de Senegalrivier is gekomen. De rijke lading ivoor en huiden, die hij mee naar huis bracht, beloonde den dapperen zeevaarder voor al de gevaren en moeiten en na hem hield men den handel met die warme en onherbergzame streken zo veel mogelijk in stand.

Men kan zich dan ook niet verbazen, als de Romeinse schrijver Polybius in de vierde eeuw vóór Christus zegt, dat Carthago de rijkste stad der wereld was. Daarbij moet je echter wel bedenken, dat de „wereld”, voor de mensen uit dien tijd niet zo groot was als voor ons!

In denzelfden tijd echter, dat Carthago tot groten rijkdom en macht geraakte, kwam eveneens de stad op, die later over het wel en wee van een groot wereldrijk zou beslissen: Rome. En het kon niet anders of deze twee, zo dicht bij elkaar gelegen, steden moesten te eniger tijd in aanraking met elkaar komen. Dat dit niet per se een aanraking van vriendschappelijken aard zou worden, begrijpt een ieder. Steeds vaker kwamen de handelsbelangen van de Carthaagse en de Romeinse kooplui met elkaar in botsing op de eilanden Corsica en Sardinië, maar vooral op Sicilië. In de tweede en derde eeuw vóór Christus hebben enige der bloedigste en hardnekkigste oorlogen der Oudheid, n.l. de drie zgn. „Punische” oorlogen, moeten beslissen, wie over de toen bekende wereld de opperheerschappij zou mogen voeren. Toen de strijd begon, waren beide partijen wellicht even sterk, maar het lot, de omstandigheden en misschien ook de geesteshouding der Carthagers, hebben gemaakt, dat ze het onderspit hebben gedolven.

Het voert te ver, om hier iets naders over die oorlogen te vertellen. Alleen de beroemde tocht van den groten Carthaagsen veldheer Hannibal vanuit Spanje over de Pyreneën, de Rhône en de onherbergzame Alpen naar de Povlakte en het verdere Italië moet genoemd. Lijkt het niet bijna bovenmenselijk, om zo’n reis in die tijden, n.l. 281 v. Chr., uit te voeren met 50.000 man voetvolk, 9000 ruiters en een groot aantal olifanten? Dikke sneeuw bedekte bergen en dalen; op de meest onverwachte ogenblikken dreigden overvallen van wilde bergstammen, die vanuit hun schuilplaatsen rotsblokken wierpen op het moeizaam verder trekkende leger.

De Alpen hadden toen niet, zoals nu, overal grote en kleine paswegen, treinen en tandradverbindingen, hotels en café’s, waar dat maar gewenst is. Neen, de Alpen lagen daar nog zo ongerept, als maar mogelijk is, een bijna onoverkomelijke hindernis voor den nietigen mens.

Maar hoe Hannibal, hoe leger en vloot zich ook inspanden, het heeft niet mogen baten. In het jaar 211 moest Carthago een smadelijk vredesverdrag ondertekenen en scheen Rome heer en meester.

Het had alle machtsbronnen aan zijn vijand ontnomen en achtte zich veilig.

Maar de slimme en handige kooplieden van Carthago zouden geen afstammelingen van de Phoeniciërs geweest zijn, als ze niet toch op allerlei manieren de verloren macht en vooral ook rijkdom hadden weten te herwinnen. En wederom, na een vijftig jaar, vormden ze een groot gevaar voor den overwinnaar: Rome. En toen was het, dat aan het einde van alle senaatsvergaderingen — de Senaat was het hoogste regeringslichaam in Rome — de grijze senator Cato, met zijn oude begrippen van wat goed en deugdelijk was, opstond, en met een stem vol verbeten woede zeide: „En verder ben ik van oordeel, dat Carthago geheel verwoest moet worden!” In 149 maakte men daar eindelijk aanstalten toe. Rome zocht, en vond dus, een aanleiding tot een oorlog.

Nog drie jaren bood Carthago dapper tegenstand, voordat de Romeinen de stad in vlammen konden doen opgaan. Wie van de inwoners niet gedood werd of ontvlucht was, werd als slaaf meegevoerd. De stad, zowel als de mensen moesten van den aardbodem weggevaagd worden, vonden de Romeinen.

Onder den eersten Romeinsen keizer Augustus, om en bij het geboortejaar van Christus, is nog eens de stad Carthago, nu door de Romeinen, herbouwd.

En enige eeuwen lang was het weer een centrum, ditmaal niet van handel en rijkdom, maar van kunsten en wetenschappen. Eén der belangrijkste steden werd het weer en haar bouwwerken en aanleg waren een lust voor het oog.

Het zijn de Vandalen-horden geweest, die, evenals aan zo veel anders, ook aan deze stad, en nu voor goed, een einde gemaakt hebben.

Wie nu op deze historische plek rondwandelt, zal niets van de oude glorie vinden, dan de overblijfselen van een Romeinse waterleiding en wat schamele ruïnes. Alles vergaat, ook Carthago!

< >