GOUDMAKERIJ, ook Alchemie, (zie dat Art.) aldus heeft men de kunst genoemd, door chemische bewerkingen, onedele of geringere metalen in edele te veranderen. De waarneming, dat er bij de zamensmelting van verscheidene metaalsoorten, een mengsel ontstaat, van eene geheel verschillende kleur, verbonden met den wensch, goud en zilver voort te brengen, leidde reeds vroeg tot het denkbeeld, de edele metalen uit de rijkelijk voorhanden onedele metalen te vormen. Tevens zocht men een algemeen middel, waardoor alle ziekte genezen, het leven verlengd en het ligchaam verjongd kon worden. Tot het veranderen der metalen dacht men een middel noodig te hebben, dat de grondslag van alle metalen in zich bevatte, en alzoo het vermogen bezat, alles in zijne bijzondere deelen op te lossen. Dit algemeen oplossingsmiddel, of menstruum universale, dat door kunst echt goud voortbrengen, en tegelijk de kracht hebben zou, alle ziektestof uit het ligchaam te verbannen en het leven te vernieuwen, werd de steen der wijzen, (Lapisphilosophorum, het groote magisterium, de roode tinctuur, of het groote elixir genoemd.
Het middel, om zilver voort te brengen, heette de steen der tweede orde, het kleine magisterium, of de witte tinctuur. De bezitters der wetenschap noemde men wijzen; hen, die licht zochten, heette men philosophen; de meesters der kunst Adepten; de leerlingen werden alchemisten genoemd. Hoe minder de alchemisten zelven duidelijke begrippen hadden van de verschijnselen, die zich bij hunnen arbeid vertoonden, des te meer trachtten zij ook, zich in beelden en gelijkenissen uit te drukken, die zij ook later bleven bijhouden, om hunne geheimen voor de oningewijden te bedekken. Naar den Egyptischen HERMES TRISMEGISTUS werd deze kunst ook de hermetische genoemd. Zeker is het, dat de oude Egyptenaren zekeren graad van chemische en metaalkundige kennis bezaten, doch daaruit is nog niet te bewijzen, dat de oorsprong der alchemie bij hen zou zijn te zoeken. De Grieken werden door de Egyptenaren met de alchemie bekend.
Ook onder de Romeinen verbreidde zich in lateren tijd de lust tot de magie, tot theosophische dweeperijen, en bijzonder tot de alchemie, die hen onmiddellijk goud in menigte beloofde. CALLIGULA beproefde reeds uit auripigmentum (operment, geel gezwaveld rattenkruid), goud te maken. DIOCLETIANUS daarentegen beval, dat men al de boeken, die over de chemie van goud en zilver handelden, zou verbranden. Dit besluit werd uitgelokt, door dat namelijk in dezen tijd door Egyptische monniken en kluizenaars, vele boeken over de alchemie vervaardigd, en met beroemde namen der oude tijd, b.v. DEMOKRIET, PYTHAGORAS en HERMES, als opschrift, voorzien werden. In de middeleeuwen bleven de monniken zich op de alchemie toeleggen.
Ofschoon zij later door de Pausen verboden werd, zoo vond toch JOHANNES XXII veel smaak in haar. In de dertiende en veertiende eeuw was RAIMUND LULLY, of LULLIUS, een der beroemdste alchemisten, die bij zijne aanwezigheid in Londen voor Koning EDUARD I eene hoeveelheid van 100 ponden kwikzilver in goud zou hebben veranderd, waaruit men de eerste Rosenobles zou hebben gemunt. Ook PARACELSUS, ROGER BACON en BASILIUS VALENTINUS waren beroemde alchemisten. Niet voor dat de gezuiverde chemie en philosophie de verschijnselen bij de chemische bewerkingen begonnen te verklaren, nam de drift tot alchemistische proeven van lieverlede af, ofschoon in het geheim nog vele voorname lieden zich daarmede bezig hielden. Overigens is de alchemie, der chemie en zelfs der heelkunde nuttig geweest. De eerste en zorgvuldigste bearbeiding der chemie heeft in de alchemie haren oorsprong, zoo als wij dan ook aan het werken en aan het geduld der alchemisten, menige nuttige uitvinding, b.v. verschillende kwikzilver-preparaten, het porselein, enz. te danken hebben.
Over de mogelijkheid der metaalverandering laat zich niets met zekerheid beslissen. Wel is waar heeft de nieuwere chemie de metalen onder de eenvoudige stoffen gerangschikt, en daardoor de mogelijkheid ontkend, dat eene stof in de andere, en dus ook een geringer metaal in goud veranderd konde worden. Daar intusschen in de chemie immer meer opmerkelijke ontdekkingen gemaakt worden, en het van vele, toen als eenvoudig erkende stoffen nu bewezen is, dat zij zamengesteld zijn, zoo kan men de mogelijkheid niet volstrekt ontkennen, metaal voort te brengen uit andere zelfstandigheden, welke de stof daartoe bevatten, en het eene metaal in het andere te veranderen, of liever te veredelen. Ook mag men niet alle alchemisten als bedriegers aanzien, want velen onder hen werkten in wezenlijke overtuiging en hoop, om tot hun doel te geraken.