Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Licht

betekenis & definitie

LICHT, (Het ware) is dat licht, hetwelk de Kandidaat het eerst aanschouwt, en dat zoowel, door de leer der Vrijmetselarij, de Broederen verlicht, als ook in het geheel der Maçonnieke deugden en hare uitoefening bestaat.

Vr. Waarom zijt gij Vrijmetselaar geworden?

Antw. Omdat ik in de duisternis was, en het licht wenschte te zien.

Vr. Wat beteekent dat licht?

Antw. De kennis, en het geheel van al de deugden, het zinnebeeld van den O:. B:. H:. d:. H:.

Licht, is te allen tijde en bij alle volken, van hunne eerste ontwikkeling af, tot aan den hoogsten bloei van hun zelfbewustzijn, een beeld van kennis en geheel levendige aanschouwing geweest. Het is gepast, de eeuwige waarheid onder het vervrolijkend beeld des lichts, af te schetsen. Waarheid is voor den geest, naar kennis trachtende, wat het licht is voor de zinnen des ligchaams. Licht is zoodanig aan warmte verbonden, als kennis aan gevoel. Licht en warmte staan evenzoo tot elkander in betrekking bij alle werkende krachten der natuur, als kennis en gevoel, tot de krachten des geestes. Daarom is het zeer juist, de kennis van oneindige dingen, in hunne eeuwige en oorspronkelijke begrippen en denkbeelden (ideën en idealen), en ook in hunne oorspronkelijke, bezielende en verheerlijkende toepassing op het werkelijke leven, bij voorkeur op zinnelijke wijze, door het licht voor te stellen, en dit licht een hooger, en bij uitnemendheid een groot, dat is wetenschappelijk uitgedrukt, een licht van verhevener aard, te noemen.

In dezen zin nu, is de naam des lichts bij uitnemendheid, bij alle oostersche volken in gebruik. Zoo kenden de Magiërs der oude Perzen een oppersten god, die tevens schepper van het heelal was; terzelfder tijd namen zij nogtans twee andere beginsels aan, zijnde het eerste, de bewerker van het goede, dat zij door het licht voorstelden, en het andere, de bewerker van het kwaad, dat zij door de duisternis verzinnelijkten. Op het zinrijkste en zuiverste is echter dit denkbeeld uitgedrukt, in de oorspronkelijke en wetenschappelijke leerstellingen van den Indischen Vedam, in eene oorspronkelijke en krachtige afspiegeling van de godsdienst des lichts, die van ZERDUSCHT, in de Zend-avesta. Hetzelfde geschiedt, hoewel reeds op eene zwakkere en min heldere wijze, in de sterrendienst der Sabeërs, gelijk ook bij de Egyptenaren, welke, voor zoo verre onze historiekennis tot den voortijd opklimt, de schoonste, uit Indië afkomstige, bloesemknop des menschdoms in Afrika waren. Van hen is het verzinnelijkende spraakgebruik, dat onder het denkbeeld licht, de bezielende (praktische) kennis aanduidt, ook overgegaan tot de Grieken en Romeinen (vooornamelijk in het heiligdom van VESTA), en, onafhankelijk van de laatsten, onmiddelijk van uit Indië en Perzië, tot de bewoners van noordelijk Europa, in de wouden en tempels der Druïden; wanneer al niet, welligt, of, ten gevolge van de navorschingen, over den oorsprong en het verband der Noordsche talen met de oud-Indische taaltakken, mag men het liever aannemen, stellig, de Keltische taal en menschelijke beschaving, een eerwaardig overblijfsel zij van een oorspronkelijk volk, dat, hetzij oorspronkelijk (Aziatiesch) Indiesch, hetzij Afrikaansch, veel overeenkomst hebbe met een Indieschen stam, voor duizenden van jaren, met een groot gedeelte van het bewoonbare land, te niet gegaan. Kortom, in alle, uit de oostersche landen afkomstige, godsdiensten, wijsheidsbegrippen en mythologiën, verheugt ons de afkaatsing van dat hoogere licht, hetwelk, op gelijke wijze, de Christelijke geschriften des Nieuwen Verbonds, en voornamelijk het Evangelie van JOHANNES, versiert.

Immers het is meer dan waarschijnlijk, dat de leer van JOHANNES den Dooper, ten aanzien van het licht, evenzeer overeenstemde met de leer der Zend-Avesta, hetwelk opgemaakt kan worden, uit de voor heilig gehouden geschriften der Zabiërs of JOHANNES-Leerlingen. Op deze wijze stroomde dan ook tot de latere beschavende hervormers der V:.M:. Orde, dit zinnebeeldig gebruik van het licht, uit verschillende, elkander kruisende bronaders, toe.

Gelijk het licht door den blindgewordene op het vurigste wordt begeerd, zoo behoort het licht door de Orde gegeven, d i e kennis te wezen, naar welke de V:.M:. het vurigste behoort te verlangen. Het licht is het natuurlijkste, meest verheugende beeld van ware aanschouwelijke kennis. De oude Metselaars, deden den aannemeling hopen op eene nieuwe, der toenmalige wereld, geheel vreemde kennis, die hem moest opwekken en bezielen, dewijl al het goede en schoone, slechts in aanschouwelijke kennis kan worden volmaakt, gelijk alle natuurlijke voorwerpen slechts in het licht gedijen. Als hij op die plaats komt, is hij, naar men vooraf onderstelt, in het hart reeds voorbereid, en ook reeds vatbaar voor de kunst, ook zonder hoop of vrees, volmaakt te worden; voor de broederlijke en algemeene menschenliefde, en voor de algemeene en innige vereeniging der schepselen in eene gelijke liefde tot God. In die gesteldheid heeft hij de meeste behoefte aan kennis, zonder welke het beste hart zwak en de beste wil blind is; gelijk over het algemeen eene kennis die den mensch niet geheel doordringt, zijn hart niet verwarmt, en met de koude helderheid en onvruchtbare pracht der ijsvelden aan de polen, kan worden vergeleken . Kennis kan de mensch, slechts door eigene werkzaamheid, in zich-zelf voortbrengen Hij-zelf moet den geest en het gemoed daarvoor openen; maar personen, voor wie dit licht reeds schittert, kunnen, als opvoedings- en onderwijsmiddel, kunstrijke aanleiding geven, tot het beschaven van den eigen innerlijken aanleg, en tot het op juisten weg zoeken der waarheid, terwijl zij tevens en op gelijke wijze, kunnen werken op het gemoed en het verstand van dengeen, wiens opleiding beoogd wordt. Eene doelmatige en gemoedelijke liturgie, is juist daarom zoo opwekkend, omdat zij tegelijkertijd op het gemoed en op het verstand werkt. In dezen zin konden de BB.\ wel zeggen, dat zij iemand tot het licht voeren, dat is tot het licht brengen, maar niet hem het licht geven of ontsteken, dat niet in 's menschen magt ligt.

In den Schotschen Leerlingsgraad heeft men de volgende vragen en antwoorden:

Vr. Arbeidt gij bij het schijnen des lichts?

Antw. Altijd.

Vr. Waarom dat?

Antw. Dewijl men ons geleerd heeft ons licht te laten schijnen voor de menschen, waardoor zij onze goede werken zien, en eene betere gedachte van onze vereeniging erlangen, dan gewoonlijk de meerderheid uit vooroordeel van ons heeft.

Vr. Waarin schijnt uw licht het helderst?

Antw. In de uitoefening van de godsdienst, de stilzwijgendheid en de broederlijke liefde.

Vr. Waarom dat?

Antw. Dewijl ieder hieraan erkennen zal, dat wij Vrijmetselaren zijn, en dat onder de Vrijmetselarij niets verstaan kan worden, dan hetgeen goed is.

Vervolgens in den Medgezellengraad:

Vr. Welk licht hadden zij?

Antw. Lichten, die op de groote lichtbollen van het wereldgebouw geleken.

In een ander systema heeft men de volgende vragen:

Vr. Waar bevindt zich gedurende den arbeid de achtbare Mr:.?

Antw.Aan het altaar in het oosten; want vandaar gaat het licht uit.

Vr. Waar de beide Opzieners?

Antw. In het westen; want daar wordt het licht teruggekaatst.

In het oudste systema wordt onder anderen gevraagd en geantwoord: Vr. Wat verlangt gij het meeste, na uwe verbindtenis?

Antw. Tot het licht gebragt te worden.

Vr. Wie bragt u tot het licht?

Antw. De Meester en de overige Broeders.

< >