Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Geheimen

betekenis & definitie

GEHEIMEN. Of de Vrijmetselarij tegenwoordig nog voor de oningewijden eenige geheimen bevat, en welke die zijn, is aan geenen twijfel onderworpen. Zelfs het met eigen oogen aanschouwen der voorwerpen en het met eigen ooren hooren van de leer, die men verkondigt, is nog voor de oningewijden een geheim, ofschoon ook ingewijden zien en hooren en toch niet begrijpen. Over deze omstandigheid van nadenken en navorschen, van gelooven en verwerpen, van dwaling en bedrog, in ouden en lateren tijd, zouden vele plaatsen uit verschillende schrijvers kunnen aangevoerd worden, waardoor men veel daarvan beproeven en zelf zou kunnen beoordeelen. De eerste, die eene theorie der geheime vereenigingen heeft geschreven, was ADAM WEISHAUPT, de stichter der Duitsche Illuminaten-Orde.

Na derzelver opheffing gaf hij een werk uit, getiteld: PYTHAGORAS, of Beschouwingen over de geheime Wereld- en Regeringskunst. Frankf. en Leipzig 1790. In dit werk weidt hij uit zoowel over de nuttigheid, als schadelijkheid der geheime vereenigingen, en zegt, dat elke der tegenwoordige geheime vereenigingen reeds in den beginne de kiem tot hare vernietiging bevat, en heeft hij dat, wat deze zaak groot, wezenlijk en bij een rijp geworden menschengeslacht uitvoerbaar maakt, in het behoorlijke licht tracht te plaatsen, om het zoo diep gezonken geloof aan eene veredeling en volmaking van ons geslacht te verheffen.Zie hier eenige vragen en antwoorden uit een geacht werk, over de stilzwijgendheid omtrent de geheimen.

Vr. Waarin bestaan onze geheimen?

Antw. In de stof en in den vorm der Vrijmetselarij.

Vr. Welke is de stof?

Antw. Kunsten en wetenschappen.

Vr. Welke is de vorM Antw. Het middel, om in deze wetenschappen vorderingen te maken, en de wijze van onderrigt, welke voor allen die geene VV MM zijn, verborgen gehouden wordt.

Vr. Welke kunsten worden er voornamelijk behandeld?

Antw. Elke ruwe stof in eenen vorm te brengen, gebouwen te vervaardigen, handel en welvaart te doen bloeijen; den band der liefde onder de Broederen vast te knoopen, en middelen uit te vinden, om degenen, die zich uit gebrek aan arbeid in nood bevinden, te helpen.

Vr. Welke zijn de haar eigendommelijke wetenschappen?

Antw. Geometrie en bouwkunst.

Vr. Hoe wordt men in deze wetenschappen onderwezen?

Antw. In eene Loge van Meesters en van anderen, die van hunne kennis en stilzwijgendheid voldoende proeven hebben gegeven.

De V M is dus aan te zien als eene edele, verhevene wijsbegeerte, die hare leden beter tracht te maken.

Het hem toevertrouwde geheim te bewaren, ziedaar het streven van den verstandigen en eerlijken Br dat geheim uit te vorschen, dit was reeds sedert lang het onophoudelijk pogen van dwazen. En nademaal zelfzuchtigen en slechtaards, met dat pogen bekend zijnde, daarvan gebruik en eene speculatie maakten, en aan de nieuwsgierige ongewijden dingen in de hand gaven, waarin deze opzettelijk misleid werden, of hen, onder aanlokkende titels, allerhande nietigheden in de hand duwden, zoo laat het zich eenigermate verklaren, waarom de ligtgeloovige ongewijde zich nog altijd aan die nietigheden blijft vergapen, niettegenstaande hij reeds zoo dikwijls daardoor misleid en bedrogen is geworden, en hij reeds voorlang had moeten komen op het denkbeeld, dat al die schrijvers, en daaronder ook zoogenaamde ingewijden, de mededeeling der geheimen wel beloofden, doch niet konden volbrengen, en daarvoor iets anders in de plaats moesten geven, en dat er weder anderen waren, die dit eenigzins beter konden doen, maar dat juist deze het niet wilden, en dat hij, die zich vernedert tot zulke speculatiën, schoon ook in naam tot de Orde behoorende, nimmer op de hoogte stond om dit te kunnen doen.

De theologanten trachtten nu eens naar de vereeniging van alle godsdiensten in eene enkele, al ware die ook eene natuurlijke, dan eens naar eene algemeene herstelling van het Katholicismus, en dit in weerwil van alle inwendingen der Broeders, dat de Orde zich niet bekommerde om de uiterlijke geloofsbelijdenis of kerkpartijen, maar zich als algemeene orde aan de eerste oude grondwet hield, vervat in de oude pligten (zie Art. OUDE PLIGTEN), en dat zij zich zelfs met die partijgeschillen niet dorst bemoeijen. Dat alles was vruchteloos, en diende alleen om het vermoeden te versterken, dat het geheim daarin moest gelegen zijn. Zoowel Katholijke als Protestantsche Inquisiteurs vielen de Broeders met gelijke heftigheid aan, welke beschuldigd werden, nu eens atheïsmus, dan weder het jezuïtisme te prediken. Nog heden ten dage hebben beide meeningen, over den aard van het geheim der Vrijmetselaars, nog eene menigte evenzeer verbitterde aanhangers.

Godsdienstige dweepers zochten in de Vrijmetselarij (en door zelfbedrog misleid, meenden zij het er ook in te vinden) een godsdienstig geheim, en ook dat van eene innige vereeniging met God, die van innerlijke verlichting uitging, en tot de zedelijke volkomenheid verhief. Anderen zochten het in eene verbindtenis met de zalige geesten, die den tempel der Vrijmetselarij nog niet hadden verlaten, en den V M een voorsmaak van toekomstige zaligheid gaven; weder anderen zochten het in eene verhooging der menschelijke krachten tot een'graad, van verre gelijkende naar die des Scheppers, door een geloof, dat bergen verplaatst, en door de gaven van den Goddelijken geest, zoo als zij die in de eerste eeuwen des Christendoms dachten te vinden. En deze dweepers hebben hun stelsel met niet minder bitterheid verdedigd, dan de theologen het hunne.

De beminnaars der natuur geloofden, dat des Vrijmetselaars pligt en doel bestond, in het indringen tot in het binnenste der natuur. Dat zijn geheim bestond in de gedane ontdekkingen, zoo als: goudmakerij, steen der wijzen (zie die Art.) en kostelijke Arcana (geheime geneesmiddelen), tegen alle mogelijke ligchaamsen zielkwalen, zoo als dan ook menige van dezulken, zoo als de goud- en rozenkruizers, zich afzonderden van de overigen, om ongestoord op onderscheiden heilige en onheilige wegen tot in dat binnenste te dringen, en het gordijn weg te schuiven, dat de geheime werkplaats der natuur bedekt.

Andere bespiegelende geesten geloofden, dat der Vrijmetselarij door den allesvernielenden tijd, haar geheim wel moest ontnomen zijn, en trachtten haar dit veronderstelde verlies te vergoeden, door haar een ander onder te schuiven. Geschiedkundigen zagen dit in eene Orde van reeds lang vergeten ridders, en intriganten, in het Clerikaat, of eene zoogenaamde geestelijke Orde. Ieder van dezen wilde naar zijn stelsel Commanderijen stichten, welke voor de BBD bestemd zouden wezen. Het eene plan verving het andere, hetgeen des te gemakkelijker konde geschieden, omdat de wind hunnen op mullen zandgrond gebouwden tempel telkens omblies.

Eindelijk beproefden eenige denkers, te philosopheren over het geheim eener Orde, die met zoo veel nadruk en ernst staande hield, dat zij er een bezat, tot welks kennis slechts weinige menschen konden geraken. Welke verlichte mannen zich daaronder ook bevonden, zoo vond toch menigeen niets, gaf aan zijne lnim der vrijen teugel, en maakte satires, op het geloof aan een iets, dat niets was. Anderen weder, gelijk de edele LESSING (zie dat Art.) in zijn Ernst en Falk beweerde, geloofden, dat haar geheim moest gelegen zijn in de gevolgen, welke een zoo uitgebreid verbond kon en moest hebben, en dat zij de banden vaster snoerde, op welker losknooping zoo aanhoudende aanvallen werden gedaan, door het vooroordeel van Staten en volken, van godsdienst en secten, van standen en bedrijven, van dwaling en onnoozelheid.

Elke vereeniging behoort bij hare daarstelling en bij haar in wezen blijven te weten, waarom zij deze of gene zaak doet, of moet doen, en wat hare wezenlijke bestemming zij; dit is ook het geval met de V M Eenige vereenigingen verkondigen het publiek hun waarom, andere niet het wezenlijke, of slechts ten deele, of ook wel volstrekt niet. Alle hebben de magt, het publiek onwetend te laten, ten opzigte van de wezenlijke gronden hunner vereeniging. Alle kunnen dus iets geheim houden, en voor het groote publiek een geheim, ja, vele geheimen bezitten; want wat toch is een geheiM niet, dat, wat de wereld niet kan begrijpen of verstaan, al werd het ook gezegd. Deze verklaring van het woord is door eenige theologen gevonden, om voor eenige van hunne dogmen een gemeenschappelijken naam te hebben, onder welken die in het stelsel aan elkander konden worden geschakeld. Deze beteekenis is nogtans niet de ware, en is als zoodanig niet overgenomen geworden in het gewone leven, waar zij geheel zonder zin zoude zijn.

Volgens het spraakgebruik, dat hier beslissend is, noemt men geheim:

1o. wat niet bekend is bij hen, die het gaarne zouden willen weten; want hij, die iets niet verlangt te weten, geeft aan zoodanig hem onverschillig iets, den naam van onbekend.
2o. Dat, wat zij niet moeten of mogen weten, die het gaarne zouden willen weten.
3o. Dat, wat zij, die het weten, niet mogen mededeelen, opdat het niet door hun toedoen verder of algemeen bekend worde. Van hier dan ook, dat verschillende zaken van zeer onderscheiden aard met gelijk regt geheimen genoemd worden. Na deze beteekenis van het woord geheim, bezit dan ook de V M werkelijk een geheim, of zelfs wel geheimen. Zij bevat iets, dat vele nieuwsgierigen gaarne willen, maar niet mogen weten; iets, dat niet gezegd kan worden, opdat de ongewijde het niet ervare; iets, dat de nieuwsgierige niet weten kan en niet weten mag; iets, dat alleen op den geest der Orde betrekking heeft. Na dit alles zullen wij nog eenige woorden laten volgen over hetgeen, dat geheim al of niet kan wezen.

De old charges (oude pligten) behelzen reeds de leer, dat de Vrijmetselarij niets tegen God, niets tegen den Staat, niets tegen de goede zeden bevat. Overeenkomstig deze overoude leeringen kan geen onderwerp, dat in strijd is met een dezer grondbeginselen, er aanspraak op maken, dat een zoodanig het geheim der orde zoude wezen.

Diezelfde oude aanwijzingen vorderen drie graden, in welke men op eene geleidelijke wijze het geheim aanleert, opdat men in het volle bezit daarvan kome. Hoe schoon dus ook het wijsgeerige denkbeeld van den voortreffelijken LESSING zij, zoo kan dit nogtans niet doorgaan voor het echte geheim van den Vrijmetselaar. De denkende leerling toch kon dit geheele geheim al dadelijk na zijne inwijding in de Orde vinden, en zoude dan niet noodig hebben, eerst langs meer graden tot het bezit van het algeheele licht te geraken. Wat LESSING als het geheim der Vrijmetselarij voorstelt, is slechts een gevolg, dat natuurlijk en noodwendig moest voortvloeijen uit de algemeene verspreiding der vereeniging en de enge onderlinge verbindtenis der leden.

Evenmin kunnen ook de gebruiken der Vrijmetselaars het eigenlijke geheim uitmaken, hoezeer het waar zij, dat zij, in weerwil der vele zoogenaamde werken over Vrijmetselarij, altijd nog behooren onder die dingen, welke voor de wereld verborgen zijn, omdat alleen de ingewijde het ware van het valsche in de mededeelingen kan onderscheiden, en hij-alléén het ware gedeelte op eene juiste wijze kan toepassen. Zij zijn dus geheimen voor de wereld, maar niet het geheim der Orde. Op zich zelve beschouwd kunnen die gebruiken der Vrijmetselaars slechts die beteekenis hebben, welke men daaraan toekent. Onbetwistbaar is het, dat zij waarde bezitten, omdat de BB elkander daaraan erkennen, maar zij zijn zoo willekeurig, dat zij naar verkiezing, zonder groot nadeel, in elken willekeurigen vorm konden overgegoten worden, als alle Vrijmetselaars zich slechts onderling met elkander verstonden. Ook deze kunnen dus het geheim niet uitmaken.

Geheel afgescheiden van de buitenwereld, is de Loge eene wereld op zich zelve, geheel ondoordringbaar voor het oog van den ongewijde, en toch zoo groot als de wereld. Geene van al de onderscheidingen van het maatschappelijke leven, geen van al de verschillen, door Staat, de gewoonte of vooroordeel geschapen, geen van al de aangeworven voordeelen, die buiten den mensch liggen, verzellen den Vrijmetselaar tot binnen in het heilige tempelgewelf. Allen zijn gehoorzaam aan de wetten, aan welke-alléén de magt is toegekend. Zelfs de regerende Meester is slechts meester, zoo lang hij den gebiedenden M voert; hij voor zich is bedienaar van dien M, is mensch is broeder en niets meer. Eer, achting en gehoorzaamheid is het eigendom der wet. Liefde is het erfgoed van de Broeders, zoowel der sterke, als der zwakke Broeders; verschoonende inschikkelijkheid, tegemoetkomende opwekking, om aan een elk zijne veredeling gemakkelijker te maken; en, als geene broederliefde, geen aansporen, geene aanmoediging meer helpt, als de Broeder, de mensch, met bloedend harte, verpligt is, de hoop geheel en al op te geven, van den vijand zijner eigene veredeling op een beter pad te geleiden, als hij met grond moet vreezen, hem slechts als beletsel voor het edele, als struikelblok voor het goede, als hinderpaal voor het verhevene te ontmoeten, dan eerst, dan volgt eerst de straf, de eenige straf, de afscheiding van het verbond.

Met den broedernaam sluit zich hier de vorst aan den onderdaan, de kunstenaar aan den geleerde, de rijke aan den arme, de Nederlander aan den Zuid-Amerikaan, de Brit aan den Franschman; kortom, al wat in de groote wereld van elkander afwijkt, nadert elkander hier wederkeerig. Liefde en menschelijk gevoel bedekken alle scheuringen, en verscheidenheden. Alle kloven zijn gevuld, alle hoogten onder het gemeenschappelijke waterpas gebragt; allen slaan op gelijke vlakte, en alle zijn dat, wat zij waren bij de geboorte, en wat zij na het verscheiden zullen wezen menschen. Slechts dat, wat den mensch belang inboezemt, is een waardig onderwerp voor de burgers dier ideale maatschappij. Niets van den Staat. De verscheidenheid van leerstellige geloofsbegrippen kan daar geen belang inboezemen. Maar wat verdwaalden terugbrengt, onverschilligen aanspoort, overijlden bedachtzaam maakt, al wat menschen tot menschenadel verheft, en uit de strikken van het verderf redt, dit is het onderwerp hunner leer, hunner gesprekken, het voorwerp van hunnen arbeid.

Allen bevelen, allen gehoorzamen; niet de mensch aan den mensch, maar de Broeder aan den Broeder. Waar volkomenheid ten troon zit, daar worden verordeningen, noch heerschers gevorderd. De wet is door der waarheid gouden stift in aller hart gegrift. Wij zouden de geschrevene kunnen ontberen, wanneer zich ook niet zwakken onder ons bevonden, en langen, langen tijd schreef men daarom ook niet. In ons leeft de wet, daarom zijn wij alle wetgevers, en onze kunst is de Kon, die der wetgevers. Wij behoeven geene beheerschers, om eerbied voor de wet te doen ontstaan.

De herinnerende M slag is voor den zwakke, die hulp of ondersteuning noodig heeft. Deze M wordt gevoerd door een' mensch, door een' BD, zonder onderscheiding van naam; hij heet Br als wij. Ieder van ons, die daartoe de vereischten bezit, heeft aanspraak op deze eerste plaats; die vereischten zijn niet geboorte, rang, vermogen of kundigheden, met welke wij in de burgerlijke maatschappij alleen schitteren, zonder daarom altijd nuttig te wezen, maar waarde als mensch en werkzaamheid als mensch.

Tot de schoone geheimen der Orde voeren drie trappen; heeft de Kandidaat deze bestegen, dan ziet hij het symbool der Orde; hij ziet den tempel, waarin alle VV MM werkzaam zijn, en uit dat, wat zich aan zijne, met verwondering en opgetogenheid rondstarende oogen opdoet, moge hij dan beproeven, het symbool van den tempel te verklaren, en het schitterende licht te naderen, dat in deszelfs heiligdom glanst.

Het is inderdaad reeds grootsch, zich zoodanig doel te stellen; nogtans zoude men verkeerd handelen, met dit reeds al dadelijk aan te zien als werkelijkheid, of als voorlang bereikt. De ondervinding toont veeleer het tegenovergestelde, en moet dit des te meer ten spoorslag verstrekken, om dat verheven ideaal al meer en meer te naderen. Deze omstandigheid moet geene verwondering baren, aangezien de toestand van het geheel en de inwendige zamenstelling der Orde het niet kunnen doen veronderstellen, dat men het meerendeel der medeleden reeds dadelijk dit doel kon doen bereiken. Het is toch wel niet te ontkennen, dat er onder honderd individus, die zich doen inwijden, slechts een klein getal gevonden wordt, die in staat zijn, eene voldoende reden voor dezen hunnen stap te geven, Het grootst aantal Kandidaten worden gedreven, of door nieuwsgierigheid, door begeerte naar het bekend worden met de geheimen, of soms ook uit geldelijk belang. Slechts een klein gedeelte is er onder, dat tot ons toetreedt met het edele doel, om wijzer en beter te worden, of uit eenige andere wezenlijk vereerende reden. De meesten van de zich aanmeldenden haasten zich, om in graden te stijgen, alleen met het doel, om een nieuw versiersel te ontvangen, en als dezulken (voor wie het eigenlijke licht der Orde nooit opgaat) tot den hoogsten graad zijn gestegen, en zij daar staan, omringd door den glans van het Om, en men vraagt hen dan: wat weet, of wat denkt gij van onze geheimen? dan zal men van hen een antwoord ontvangen, dat slechts medelijden inboezemt, en bewijst, dat zij nimmer hebben nagedacht, en nog minder zich een denkbeeld hebben kunnen vormen, dat juist ware, en u konde overtuigen, dat zij ooit met vrucht in de Loge gearbeid hebben.

De V M zal van alle vereenigingen altijd de beste zijn, en door de in haar besloten geheimen altijd het meest verlicht wezen, en alzoo het gezegde bevestigen: Luci nox addit honorem (de duisternis der nacht verhoogt den glans van het licht). Deze geheimen vielen altijd slechts aan een zeer klein getal ten deele, en dit zal wel altijd zoo zijn en blijven, aangezien een groot deel die geheimen op paden en wegen zal zoeken, waar die niet te vinden zijn, en langs welke zij zich langs hoe meer van het einddoel verwijderen, verblind en medegesleept, als zij worden door allerlei uiterlijkheden. De beste VV MM, zijn dus zij, die, zonder te trachten naar het bereiken van dingen, die geheel buiten hunnen kring liggen, al hunne beste pogingen aanwenden, om zich het bezit van de geheimen der Orde waardig te maken door een achtingswaardig gedrag, door verbetering en veredeling van zich zelven, en door de liefde tot hunne naasten in het algemeen, en voor hunne broeders in het bijzonder.

Wanneer de oude volken de verhevenste definitiën bezigden voor hunne mysteriën, wanneer zij deze beschouwden als de quintessentie van alles; als het licht, als het edelste, als het begin van een volmaakt leven, zoo kan men met gerustheid hetzelfde zeggen van het geheim der Vrijmetselarij, ofschoon deze met de oude mysteriën niets gemeens heeft. Alles is daar bestemd en berekend, om de geestdrift op te wekken. Alles is er geschikt, om het hart te openen, en zoowel den geest, als de verbeeldingskracht, bezig te houden.

Het doel der Orde is te gelijker tijd de verspreiding zoowel, als de bewaring harer geheimen. Dit was het in den beginne, dit zal het altijd blijven. Ieder V M zoekt, gelijk wij reeds zeiden, het doel der Vrijmetselarij; weinigen zijn er echter, die het daar zoeken, waar zij het zouden kunnen vinden. De Vrijmetselarij in den mantel der hieroglyphen en allegoriën gehuld ziende, trachten velen al dadelijk te raden, wie zij is, die zich onder dezen sluijer verbergt, in plaats van eerst tot de beteekenis van dezen door te dringen. Van hier dan ook, dat vele ingewijden meenen, dat zij reeds door den naam van Vrijmetselaar datgene zijn geworden, wat zij niet anders kunnen bereiken, dan door het beoefenen der Maçonnieke en Prof pligten, en door hetwelk zij alleen kunnen geraken tot de wezenlijke kennis der geheimen.

Een der hoofdbedoelingen der Vrijmetselarij kan in niets anders bestaan, dan in de zedelijke beschaving en opvoeding. Deze wordt in twee klassen verdeeld, en wel die van het verstand en die van het hart, of van den wil, op beide is de Vrijmetselarij gegrondvest; over het algemeen is zij eene school der beoefenende zedeleer, en het geheele stelsel der Vrijmetselarij is zoodanig ingerigt, dat men zijn verstand moet inspannen, om tot de kennis van het geheim te geraken. Daarom kunnen Broeders, die geen' aanleg tot denken, en geene voorbereidende kennis t.o. 283 of inzigt met zich in de Loge brengen, noch naar het verkrijgen daarvan trachten, op geene wijze hoegenaamd tot het innerlijke wezen des geheims doordringen, ofschoon zij, wat hunne zedelijkheid betreft, zeer waardige en achtbare Broeders kunnen wezen.