GEOMETRIE, (De) is de wetenschap van de vormen, die eene groote uitgebreidheid bezitten. Zij is eene voor de bouwlieden noodzakelijke wetenschap, daar zij door dezelve alleen aan hunnen arbeid sterkte, juistheid en schoonheid kunnen geven. De symbolische metselaars wenden de grondstellingen der meetkunde op hunnen arbeid en handelingen aan, en behouden in eenen zedelijken zin hetzelfde doel. (Zie Art. G.)
Naar het systema der nieuw-Engelsche Groote Loge van Londen, zijn geometrie en Metselarij oorspronkelijk uitdrukkingen van gelijke beteekenis. (Zie het Art. ORCHARD HALLIWELL). De geometrie handelt over de krachten en eigenschappen der hoegrootheden, in zoo verre daarbij lengte, breedte en hoogte in aanmerking komen. Zij wordt verdeeld in lagere en hoogere meetkunde. Tot de lagere meetkunde behoort het grootste gedeelte der navorschingen, over de regte lijn, over de figuren, die binnen regte lijnen bepaald zijn, over de ligchamen binnen platte vlakken besloten, en over den cirkel, den bol en den cilinder. De hoogere meetkunde houdt zich met kromme lijnen, vlakken en ligchamen bezig.
Deze begint gewooonlijk met kegelsneden, en gaat daarna over tot andere sneden en vlakken. Bij haar onderzoek bedient zij zich meestal van de differentiaal- en integraalrekening. De methode der nieuwe Geometrie is van die der oude Grieken wezenlijk onderscheiden, door dat in de eerste de mathematische analysis op de geometrische onderwerpen wordt toegepast, terwijl de oude volken zich bepaalden bij de onmiddellijke beschouwing van de figuren. De laatste vordert meer scherpzinnigheid; de eerste is gemakkelijker en leidt tot algemeene resultaten, waartoe men in de laatste niet zoo wel kan geraken. Men noemt de methode der oudere volken de synthetische, die der nieuwere de analytische methode. Door deze wetenschap wordt de bouwkundige in staat gesteld, zijne ontwerpen ten uitvoer te brengen, het legerhoofd zijne soldaten in slagorde te stellen, de ingenieur de plaats voor het veldleger aan te wijzen, de aardrijkskundige den aardbol te meten, teekeningen van den omvang der zeeën te leveren, en de afdeelingen van geheele rijken en provinciën te bepalen; ook wordt daardoor de sterrekundige in staat gesteld, zijn onderzoek steeds verder te brengen en den loop der hemelligchamen te berekenen; kortom, de meetkunde is de grondslag der bouwkunde, de bron der werktuigkunde.
De geometrie heeft haren oorsprong voornamelijk aan de Egyptenaren te danken, die door de natuur genoodzaakt waren, dezelve te beoefenen, dewijl zij anders door den Nijl overvallen werden, die hare akkers onder water zetten, en bij het verwaarloozen van de noodige kennis, om de verschillende vormen en den inhoud der verschillende gronden te berekenen en te bepalen, de grootste verwarring onder de eigenaars zou hebben te weeg gebragt, aangezien de afscheidingen bij het afloopen van het water niet te onderkennen waren.
Men noemde deze kunst eerst geometrie of geodesie (aardmeetkunde), maar haar nut strekt veel verder; alle zaken toch, die naast elkander liggen, of in reeksen op elkander volgen, en eene ruimte vervullen, of schijnen te vullen, zijn onderwerpen voor deze wetenschap. Zoo kan men zelfs de snelheid door regte lijnen voorstellen, zoodat de geometrie ook daar te pas komt, waar men van snelheid in de beweging spreekt. Dewijl men zich eindelijk ook den tijd kan voorstellen, als zamengesteld uit deelen, die elkander geregeld en onophoudelijk opvolgen, en dus als een' draad, kan men ook den tijd door eene regte lijn verbeelden. De Geometrie is dus niet alleen dienstig bij het onderzoek naar de tallooze voortbrengselen van natuur en kunst, maar kan ook op vele wetenschappen toegepast worden, en is zelfs onmisbaar voor het uitbreiden der kennis van de hoogere gedeelten van deze. Zij scherpt het verstand, en stelt ons in staat, om alle zaken heter in te zien, en eene naauwkeuriger kennis van deze te verkrijgen. Hierom lieten de oude wijsgeeren niemand tot de studiën toe, die deze wetenschap niet tot eene zekere hoogte had beoefend.
Men verdeelt de lagere geometrie in elementaire (ook wel beschouwende of leerstellige genoemd) en in beoefenende. Uit Egypte kwam zij in Griekenland, waar zij door THALES, PYTHAGORAS, ARCHIMEDES, EUCLIDES en anderen, veel wijzigingen bekwam. Des laatsten grondstellingen getuigen van de groote volkomenheid, tot welke deze wetenschap bij de ouden gebragt was, en zoo doende is zij allengs meer uitgebreid en naar omstandigheden gebruikt geworden.
Hoe hoog moeten wij alzoo deze wetenschap niet achten, door welke de mensch den loop der hemelligchamen, en hunne veranderingen, ontdekt, om daardoor tot de heerlijkheid der schepping op te klimmen, en zoo tot den O B H te mogen naderen. Het is dus niet te verwonderen, dat de eerste stichters onzer Orde deze wetenschap voor heilig hielden, en dezelve bezigden, om daardoor der Godheid nader te komen, en den eeuwigen, almagtigen Schepper meer en meer te leeren eerbiedigen en beminnen.