Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Verteringsproces

betekenis & definitie

Verteringsproces - (onverteerbare bestanddeelen uit ons voedsel). Ons dagelijksch voedsel bestaat voor een klein gedeelte uit moeilijk te verteren of totaal onverteerbare bestanddeelen. Dit is een zeer gelukkige omstandigheid. Wel zijn deze stoffen als voedselstof (energiebron) waardeloos, maar hun beteekenis is daarom niet gering.

Dergelijke stoffen, ruwvezelstoffen genaamd, onverteerbare celwanden, (b.v. een groot gedeelte van de schil van boonen en erwten) oefenen door hun aanwezigheid een normale en voortdurende prikkeling uit op maag en darmwand. Dit is een correlatie, die de peristaltrek (d.i. beweging van de maag en darmwand) ten goede komt. Ook het slijmvlies wordt er niet door geïrriteerd maar geactiveerd. Voedsel, dat te weinig ruwvezelstof bevat, veroorzaakt dan ook op den duur constipatie. Het microscopisch onderzoek van faecaliën, zooals dit in de verschillende klinieken voortdurend plaats heeft, bracht dienaangaande merkwaardige feiten aan den dag, die bij de voedselkeuze van groot belang kunnen zijn. Allereerst blijkt duidelijk, dat de een het voedsel veel beter verteert en uittrekt dan de ander. Dit is, gedeeltelijk althans, een individueele eigenschap en behoeft niet direct met de gezondheid samen te hangen. Het veroorzaakt het bekende verschijnsel, dat de eene mensch veel meer moet eten dan de ander, terwijl beiden toch ongeveer hetzelfde energieverbruik hebben.

Gulzig etende menschen, personen met een slecht gebit, die het voedsel niet genoeg kunnen voorbereiden, patiënten met een minder goed functioneerend maag-darmkanaal, zullen nimmer het volle profijt van het genoten voedsel kunnen hebben. Door rationeele voedselkeuze kan aan dit bezwaar voor een aanzienlijk deel tegemoet gekomen worden. Deze zoogenaamde ruwvezelstof (een verzamelnaam) wordt niet of slechts voor een zeer klein gedeelte door de verteringssappen aangetast. Om enkele voorbeelden uit ons dagelijksch menu te noemen, zoo worden de perkamentachtige „klokhuizen” uit appels en peren in het geheel niet aangetast, evenmin het sponsachtige weefsel uit de sinaasappelschil. Krenten en rozijnen moeten goed gekauwd worden, komen ze ongekneusd in de maag, dan verlaten ze het lichaam geheel onverteerd. Maag- en darmsap van den mensch hebben dus niet het vermogen om den celwand van deze vruchtjes zoodanig te verweeken, dat ze scheuren en hun inhoud met de spijs vermengd kan worden. Geheel hiermede in overeenstemming is de waarneming dat bijv. druivenschillen bijna volkomen intact in de faeces worden teruggevonden. Het spreekt van zelf, dat ook de pitjes door hun steenachtigen wand volkomen beschermd worden en geheel kiemkrachtig het lichaam weer verlaten.

Dit is dan ook geheel volgens de regelen der natuur, immers de aantrekkelijkheid der vruchten is alleen een lokmiddel om de zaden te verspreiden met behulp van menschen of dieren. Druivenpitjes leveren bovendien nog een bijzonder gevaar op. Statistisch is gebleken, dat ze meermalen in den blinden darm aangetroffen worden. Natuurlijk zal niet ieder ingeslikt pitje juist daarin een schuilplaats zoeken, maar het is een verkeerde gewoonte, die gemakkelijk vermeden kan worden. Vooral voor kleine kinderen moet men dus druiven van de schillen en pitten ontdoen. De kleine pitjes, die op de aardbei groeien, verlaten kiemkrachtig ons lichaam, ze vervullen in het darmkanaal zelfs een gewichtige functie. Van de eiwitten uit erwten, boonen en linzen, gaat veel verloren. Hieruit blijkt opnieuw de noodzakelijkheid om dergelijke peulvruchten goed gaar op te dienen, duchtig te kauwen of in bepaalden vorm te gebruiken (als puree of als soep).

Aardappelen, koolsoorten, salade, rijst, worden bijna geheel verteerd; hiervan vindt men bijna niets terug, De verschillende specerijen verlaten vrijwel onaangetast ons maag-darmkanaal, hun functie is dus alleen smaakgevend. Als voedende bestanddeelen hebben ze niet de minste beteekenis (zie Specerijen). Kleurstoffen worden weinig opgenomen de carotine bijv. het bekende kleurend bestanddeel uit wortels of peentjes, vinden we gedeeltelijk onveranderd terug. Dit wil niet Zeggen, dat ze voor de gezondheid zonder beteekenis zijn. Uit de onderzoekingen van den laatsten tijd is juist gebleken dat carotine ten nauwste samenhangt met het vitamine A. Oliehoudende zaden als walnoten, cocosnoten, hazel- en paranoten zijn voor een groot gedeelte onverteerbaar, hun beteekenis is dus voornamelijk secundair. Toch zijn dergelijke vruchten zeer rijk aan eiwit en vet, echter deze voedende bestanddeelen zitten weggesloten achter dikke ondoordringbare celwanden, maag- en darmsap kunnen deze onmogelijk bereiken. Eerst wanneer de techniek den weg geëffend heeft, kan men van deze voedende stoffen profijt trekken. Dit is bijv. het geval met de nootolie of het cocosvet (uit de copra).

Eiwitten kunnen door een bepaalde behandeling, die op hen toegepast wordt, ook van verteerbaar in onverteerbaar veranderen. Dit is b.v. het geval met de croquante korstjes van spiegeleieren. Deze verharde en verhoornde eiwitten worden steeds onveranderd teruggevonden. Het is echter zooals gezegd, onjuist om al deze onverteerbare bestanddeelen ook nutteloos te noemen, integendeel, voedsel zonder „ballast” zou op den duur volkomen ongeschikt blijken te zijn. Onderzoekingen hebben uitgewezen, dat voederen met stoffen die absoluut vrij zijn van ruwvezelstoffen, zeer tot schade van het lichaam is. Bij dierproeven is gebleken, dat dit zelfs tot den dood kan leiden.

De ruwvezelstof uit vijgen — vooral de pitjes — heeft bijzonder laxeerende eigenschappen, deze vruchten leenen zich dan ook voortreffelijk voor dit doel. De werking berust geheel op verhoogde peristaltiek.