heet de oorlog van 1899 tot 1902 tusschen GrootBritannië en de beide Zuid-Afrikaansche republieken gevoerd. Oorzaken: Toen de Transvaal in 1884 bij het verdrag van Londen de onafhankelijkheid van Engeland terugkreeg, was de ware rijkdom aan goud van deze streken nog niet bekend.
Onmiddellijk na de ontdekking van de rijke mijnen aan den Witwatersrand (1886), stroomden duizenden landverhuizers naar het nieuwontdekte goudland en in 1898 bedroeg hun aantal 163.000, terwijl de Boeren slechts 125.000 zielen sterk waren. Weldra begonnen deze Uitlanders te klagen over de slechte economische en politieke toestanden in het land. In economisch opzicht waren de hooge spoorwegtarieven, het dynamietmonopolie der regeering en de duurte der werkkrachten de voornaamste grieven, in politiek opzicht gaf de uitsluiting der Uitlanders van het actieve en passieve kiesrecht voor den Volksraad (het parlement in beide Boerenrepublieken) reden tot ontevredenheid; daardoor toch konden die Uitlanders zich in het staatsbestuur niet doen gelden. De Boeren waren wel genegen hen hierin tegemoet te komen, doch tevens vastbesloten om zich door de Uitlanders, die zij aanmerkten als maar tijdelijk in het land vertoevende vreemdelingen, niet te laten overstemmen. Dit nu was juist het doel van zekere kringen, aan wier hoofd Cecil Rhodes (zie ald.) stond en die er naar streefden het rijke goudland tot een Engelsche bezitting te maken. De gisting onder de Uitlanders werd op elke wijze levendig gehouden, er werden komplotten en samenzweringen gesmeed tegen de republieken; weldra was het tevoren zoo rustigkalme Boerenland een tooneel van koortsige woeling.
De eerste uitbarstingen: het oproer der Uitlanders te Johannesburg en de inval van Jameson en zijn bende in de Zuid-Afrik. Republiek (zie aldaar nader), mislukten. De Engelsche regeering, tot welke de Uitlanders zich nu met hun grieven wendden en die, naar uit alles viel af te leiden door de Zuid-Afrik. Compagnie ten volle voor haar plannen ten opzichte van de Boerenrepublieken gewonnen was, stelde aan de Boeren verschill. eischen ten gunste van de zich verdrukt achtende Engelsche onderdanen. Er werden onderhandelingen geopend en daarbij bleek, dat het Engeland niet om wegneming der grieven, maar om de politieke macht in het land der Boeren te doen was. Naarmate werd toegegeven klommen Engeland’s eischen.
Beide republieken sloten in 1897 een verbond van gemeenschappelijk verweer en bereidden zich krachtig voor op een oorlog, die dan ook weldra onvermijdelijk bleek, als het eenige middel dat nog kans. bood om aan het zoozeer verafschuwde Engelsche bestuur te ontkomen. Transvaal stelde 9 Oct. 1899 aan Engeland den eisch, onverwijld alle Engelsche troepen, aan de grens der republiek bijeengetrokken, terug te roepen en de krijgstoerustingen in ZuidrAfrika te staken, met de verklaring dat, indien uiterlijk op 14 Oct. aan dezen eisch niet was voldaan, de Boeren die toerustingen als een oorlogsdaad zouden aanmerken. Engeland wees den eisch stilzwijgend van de hand. De oorlog was hiermee uitgebroken.De strijdkrachten der Boeren bestonden bij het begin van den oorlog uit 30 a 35.000 man Transvaalsche troepen, omstreeks 20.000 weerbare burgers van den Oranje-Vrijstaat en ongeveer 9000 vrijwilligers uit de Kaapkolonie, Natal enz. en van allerlei nationaliteit; verder, als de eenige staande legermacht, de Transvaalsche staatsartillerie, sterk 1500 man, met 42 stukken veldgeschut, een 70-tal maxims en machinegeweren en 4 of 6 groote stukken vestinggesehut, en de artillerie van OranjeVrijstaat, sterk 500 man en 14 stukken veldgeschut. De Engelschen hadden in Natal en Kaapland ongeveer 25.000 man bijeen; voor het einde des jaars was dit getal geklommen tot 70.000 (w.o. een 1000-tal vrijwilligers uit Canada en Australië), de niet-strijdende troepen inbegrepen; van de strijdende troepen had generaal Buller, de opperbevelhebber, 19.000 man onder zich, White 9000, Methuen 12.000, Gatacre en French samen 10.000. De Boeren, allen uitmuntende schutters, vormden een soort bereden infanterie; zij waren goed bewapend en hun Mausergeweren droegen verder dan het Engelsche Lee-Metfordgeweer.
De Boeren tot offensief optreden besloten, vielen 12 Oct. in drie colonnes, de middelste onder Joubert, commandant-generaal der Transvalers, over de Drakenbergen heen Natal binnen; Mafeking en Kimberley, twee versterkte steden op het westelijke krijgstooneel, werden ingesloten. Ter zelf der tijd rukte een afdeeling Vrijstaters door den Tintwapas op Ladysmith aan, dat verdedigd werd door de 9000 man van generaal White. 19 en 21 Oct. leverden de verbondenen onder Joubert een Engelsche afdeeling van 4000 man bij Gleneoe en Dundee slag en brachten haar zware verliezen toe. Bij Elandslaagte echter leed een Boerenafd. van 1500 man, meest Ne der 1. en Duitsche vrijwilligers, op 21 Oct. tegen een driemaal zoo sterke overmacht een gevoelige nederlaag, waarbij de aanvoerder, generaal Koek, sneuvelde, en overste Schiel, kommandan t van het Duitsche korps, zwaar gewond in ’s vijands handen viel. White, die in Ladysmith versterking had gekregen, waagde 29 Oct. een aanval op de Boeren, doch werd volkomen verslagen; de stad werd daarop geheel ingesloten. De Engelschen trachtten nu allereerst de belegerde steden te ontzetten. Buller trok daartoe 25 Nov. naar het noorden op Ladysmith aan, waarop de Boeren zich terugtrokken achter de Tugelarivier en bij Colenso een sterke stelling innamen.
Generaal Methuen werd op Kimberley afgezonden; hij had 23 en 25 Nov. bij Belmont en bij Graspan den Boeren gevechten te leveren, die zijn troepen zeer afmatten en verzwakten en 28 Nov. leed hij in den slag aan de Modder rivier een volkomen nederlaag. Nadat hij versterking had gekregen tastte hij 11 December de Boeren in hun stellingen aan; hij werd echter teruggeslagen en leed zware verliezen. Generaal Gatacre, die met 4000 man in het noordelijk gedeelte der Kaapkolonie opereerde en de bevolking hier in toom moest houden, leed 10 Dee. in een treffen bij Stormberg tegen generaal Grobler een nederlaag. In Natal stonden aan de Tugela en bij Colenso de vijandelijke troepen intusschen wekenlang werkeloos tegenover elkander. 15 Dec. besloot generaal Buller tot den aanval; hij had 15 a 20.000 man in het vuur te brengen, terwijl de Boeren veel zwakker waren; Buller werd niettemin volkomen geslagen. Tot dusver hadden de Engelschen 14 stukken en 2600 man verloren. Zij, kregen echter reusachtige versterkingen.
Generaal Roberts werd tot opperbevelhebber benoemd en generaal Kitchener werd hem toegevoegd als chef van den generalen staf. De Boeren trokken van geen hunner overwinningen eenig positief nut. Een poging, 6 Jan. 1900 door de belegeraars van Ladysmith gedaan, om deze stad stormenderhand in te nemen, mislukte. Aan de Modderrivier lag gen. Methuen, tegenover hem, bij Magersfontein, het Boerenleger onder Cronjé, dat hem belette zijn taak, Kimberley te ontzetten, te volvoeren. De gen.
Buller, Warren en Lyttleton leden aan de Tugela en rondom den steden berg Spionskop, den sleutel van de sterke stellingen der Boeren, nederlaag op nederlaag (vooral in de tweede helft van Jan.), en werden bij een nieuwe poging om Ladysmith te ontzetten aan de Pondrift met zware verliezen teruggeslagen (5 Febr.). Zoo was de stand van zaken, toen maarschalk Roberts op het oorlogstooneel verscheen. Deze gaf dadelijk bevel de offensieve operaties zooveel mogelijk te beperken en concentreerde ten zuiden van de Modderrivier een krijgsmacht van 23,000 man infanterie, 11.000 man bereden troepen en 98 stukken geschut (ongerekend de troepen van Methuen). Hiermede trok hij 12 Febr. Oranje-Vrijstaat binnen. 15 Febr. gelukte het gen. French met zijn kavalerie het reeds 2l/2 maand door overste Kekewich verdedigde Kimberley te ontzetten.
Hij had bij zijn operaties een omtrekkende beweging om de stelling van Cronjé volbracht en dezen gedwongen Magersfontein te verlaten. Roberts nam onmiddellijk maatregelen om Cronjé den terugtocht af te snijden, hetgeen door de activiteit van French en de bereden infanterie volkomen gelukte. Aan den Paardenberg of Paardenkraal kwam het 18 Febr. tot een treffen, waarbij de Boeren wel alle aanvallen afsloegen, doch er niet in slaagden ruim baan te maken; volkomen ingesloten, ten prooi aan gebrek aan munitie en mondvoorraad, terwijl de vele lijken in het laager een langer verblijf daarin onmogelijk maakten, moest deze afd. van de strijdmacht der Boeren, na een laatste poging om door den vijand heen te breken, zich op 27 Febr. overgeven. Ongeveer 3700 man en vele vrouwen en kinderen werden krijgsgevangen gemaakt. Deze catastrophe was het keerpunt in dezen oorlog. Aan de Tugela kon Buller de Boeren, verzwakt door de naar andere punten gezonden versterking, terugwerpen; 20 Febr. was hij meester van Colenso en onder aanhoudende gevechten bereikte hij 27 Febr.
Ladysmith en ontzette deze plaats. Roberts zette na de overgave van Cronjé den opmarsch naar Bloemfontein voort, dat hij 13 Maart binnentrok. De Boeren vereenigden daarop hun verstrooide en uit Kaapland terugkeerende krachten in de omgeving dezer stad, vernielden de waterwerken, verontrustten onophoudelijk de rugwaartsche verbindingen der Engelschen, lieten bruggen en spoorwegen in de lucht springen en brachten den tegenstander dagelijks verliezen toe. 4 April slaagde gen. Methuen erin, een afd. Boeren onder den Franschen overste de Villebois-Mareuil, bij Boshof in te sluiten en na een verwoed handgemeen tot overgave te noodzaken. 20 April werd Methuen zelf bij Zwartkopfontein door Delarey teruggeslagen.
Omstreeks dezen tijd beschikten de Engelschen over ongeveer 134.000 man strijdbare troepen, waartegenover de Boeren nauwelijks 40 a 50.000 man te stellen hadden. Portugal, financieel geheel van Engeland afhankelijk, moest de haven Beira, die door een spoorweg verbonden was met Rhodesia, ter beschikking der Engelschen stellen en nu konden de laatsten in Rhodesia troepen bijeentrekken, die een nieuwen trek der Boeren naar het noorden moesten beletten, en daar bovendien allerhande krijgsbenoodigdheden bijeenbrengen. Begin Mei ving Roberts den opmarsch noordwaarts op Pretoria aan, hij, zelf aan het hoofd van het centrum, dat den spoorweg volgde. De Boeren weken voor het oprukkende Engelsche leger langzaam terug, het onophoudelijk kleine slagen toebrengend en het door hun rustelooze aanvallen afmattend. Niettemin konden zij de Engelschen niet beletten over de Vaalrivier te trekken en Mafeking, dat door Baden-Powell nog steeds tegen de Boeren onder kommandant Elof verdedigd werd, te ontzetten. Ook Buller slaagde erin, over de Vaalrivier te komen (27 Mei), hij werd evenwel door het kommando van Christiaan Botha op den voet gevolgd en gedurig bedreigd, totdat het 3 Juni bij Langsnek tot een waren veldslag kwam, die meerdere dagen duurde. 28 Mei vaardigde Roberts een manifest uit, waarin hij verklaarde dat de Oranje-Vrijstaat was ingelijfd bij het Britsche rijk. De Boeren antwoordden daarop met hernieuwde actie en brachten den tegenstander meerdere rake slagen toe, namen zelfs 30 Mei ter hoogte van Lindley een geheel bataljon gevangen, doch konden door dit alles Roberts' opmarsch zelfs niet vertragen. 31 Mei werd het niet-verdedigde Johannesburg bezet en 5 Juni trok het Engelsche leger, na een reeks bloedige gevechten, Pretoria, de hoofdstad van Transvaal binnen.
De Boeren organiseerden nu den guerilla. Deze, hoewel de merkwaardigste phase in den ongelijken kamp tusschen het Britsche wereldrijk en de nietige republiekjes, kan hier slechts in groote trekken worden geschetst. In OranjeVrijstaat onderscheidden zich daarbij inz. de kommando’s van De Wet, Lemmer en Olivier, en in Transvaal die van Louis Botha en Dielary. De Wet met zijn 7000 man hield een tijdlang 80 a 90.000 Engelschen bezig, die in opdracht hadden hem in te sluiten. 16 Juni vaardigde Roberts het bevel uit, om de vrouwen en kinderen der strijdende Boeren op te sluiten in z.g., zoo berucht geworden concentratiekampen. De wijze van oorlogvoeren der Engelschen werd van nu af steeds barbaarscher. Dorpen en hoeven werden uitgeplunderd en neergebrand, vrouwen en kinderen mishandeld, weggevoerd en in de concentratiekampen ten prooi gelaten aan honger en ziekte, zoodat zij bij massa’s stierven. 18 Aug. 1900 vaardigde Roberts een proclamatie uit, waarin beide republieken voor Engelsche koloniën werden verklaard en allen inwoners de plicht werd opgelegd om den Engelschen hulp te verleenen bij het opsporen en gevangen nemen van de nog te velde staande Boeren, welke met rebellen werden gelijk gesteld.
Einde Sept. 1900 maakte Roberts bekend, dat de eigenlijke oorlog als geëindigd kon worden beschouwd. Intusschen zetten de Boeren den guerilla voort en de Engelschen waren alleen daar heer en meester, waar zij een sterk garnizoen hadden. In de tallooze kleine gevechten maakten de Boeren een massa gevangenen, die zij echter in den regel weer vrijlieten, na hen hun wapens, munitie en uniform te hebben afgenomen. 30 Nov. gaf Roberts het opperbevel over aan Kitchener en keerde naar Engeland terug. De Eng. troepen in ZuidAfrika telden op dat tijdstip 210.300 man. De strijdmacht der Boeren werd op 20.000 man geschat. Een kleine 100.000 man hadden de Engelschen doorloopend noodig om de verbindingslijnen vrij te houden en voor de eigenlijke operaties waren niet veel meer dan 60.000 man beschikbaar.
Kitchener vroeg daarom nieuwe versterkingen aan. Alle pogingen om de rondzwervende kommando’s in te sluiten, mislukten. Doch ook de Boeren konden weinig van belang meer uitrichten; een aanval van Louis Botha en Ben Viljoen op de vijandelijke stellingen aan den spoorweg bij, Machododorp (7 Jan. 1901) mislukte en de Boeren hadden eigenlijk nog alleen maar iets te verwachten van een aJgemeenen opstand in de Kaapkolonie. Om deze te verwekken zakten eerst Kruitzinger en Hertzog, later De Wet en president Steijn ver naar het zuiden af, hetgeen in het geheele Kaapland groote opschudding veroorzaakte; zelfs vreesde men een oogenblik voor een aanslag der Boeren op Kaapstad, en er werd een geweldige legermacht op de nietige kommando’s afgezonden; deze wisten te ontkomen, maar hoewel verscheidene Kaaplanders zich bij de Boeren aansloten, een algemeene opstand bleef uit. Niettemin zetten de Boeren den strijd hardnekkig voort, hoewel uit Engeland onophoudelijk versche troepen naar het tooneel van den strijd werden gezonden en alle hoop op bijstand van Europa meer en meer ijdel bleek. Van nu af volgden de Engelschen de taktiek, de in groote kringen rondom de bezette steden en de spoorwegen omzwervende Boeren op te zoeken en op te vangen.
Langs de spoorlijnen liet Kitchener blokhuizen bouwen, die bestand waren tegen geweervuur en elkander konden ondersteunen. Tusschen deze blokhuizen werden versperringen van staaldraad met alarmsignalen aangebracht. Dit blokhuisstelsel werd vervolgens ook ver van de spoorlijnen, dwars door het land heen toegepast. Het kostte veel geld en vereischte een ontzaglijke troepenmacht, doch de Boeren werden er in hun bewegingen zeer door belemmerd en het voldeed in het algemeen wel.
Tegelijkertijd gingen de Engelschen voort het land stelselmatig te verwoesten en te ontvolken, door allen die in hun handen vielen naar de concentratiekampen te voeren. De moed der Boeren werd echter noch door het een, noch door het ander gebroken. Over het geheele land zetten zij den kleinen oorlog onverzwakt voort; op de grenzen van Zoeloeland probeerde Botha in Sept. zelfs een aanslag op de forten Itala en Prospect. De onvangbare De Wet zette zijn bliksemsnelle tochten door Natal en Kaapland voort, forceerde blokhuisliniën en bracht den Engelschen op het onverwachtst felle slagen toe, om onmiddellijk daarop weer spoorloos te verdwijnen. De Boeren konden echter hun verliezen niet aanvullen; hun aantal verminderde snel. Hun schuilhoeken werden verraden; hun kampen met behulp van afvallige Boeren overvallen.
En de Eni gelschen kregen al maar door versterking. In het begin van 1902 werden nog 18.000 man versche troepen gezonden en de sterkte van het Eng. leger daardoor op bijna een kwart millioen man gebracht. Kitchener begon formeele drijfjachten met z.g. vliegende colonnes (sweeping columns) te organiseeren en het land prijs te geven aan de soldatenwoestheid. Tegelijkertijd behaalden de Boeren hun laatste groote overwinning, bij Tweebosch, waar Delary met 1100 man een iets sterkere Eng. kolonne onder Methuen vernietigde, 5 stukken geschut veroverde en Methuen gevangen nam (7 Maart 1902). De tegenstand der Boeren werd intusschen hoe langer hoe hopeloozer. Er gingen stemmen op ten gunste van den vrede, Kitchener verklaarde zich wel bereid tot onderhandelen, zoo men slechts den eisch van onafhankelijkheid liet vallen. Een wapenstilstand werd den Boeren echter geweigerd en terwijl eenige invloedrijke aanvoerders de ronddolende kommando’s opzochten om met deze te beraadslagen, werden de drijfjachten onvermoeid voortgezet. 15 Mei waren eindelijk te Vereeniging 60 afgevaardigden der kommando’s bijeen, om te onderhandelen en 31 Mei 1902 werd te Pretoria de vrede geteekend, waarbij de Boeren zich aan de Engelschen onderwierpen en daarmede hun zoo dapper verdedigde onafhankelijkheid verloren.
Literatuur: Mahan Story of the war in South-Africa (Lond. 1900), Fournier, La guerre sud-africaine (2 dln. Parijs 1902), Christ. de Wet, De strijd tusschen Boer en Brit (1902), Van der Loo, Om leven en vrijheid (Arnh.Nijm. 1902), Seiner, Der Burenhrieg (Munch. 1903), Amery, The war in South-Af rica (2 dln. Lond. 1902).