Bombyx mori, de rups van een oorspronkelijk uit China afkomstigen nachtvlinder, tot de familie der Bombycidae, de spinners behoorend, die vuilwit van kleur is, met min of meer lichtbruine streepen op de voorvleugels. De rups is glad, glanzig vuilwit gekleurd, met grauwe en roode vlekjes en oen hoorntje op den staart.
De mannetjes van dezen vlinder sterven spoedig na de bevruchting der wijfjes. Het wijfje legt van 200 tot 300 eieren, die eerst wit, later blauwachtig gekleurd zijn. Zij kunnen op een koele en droge plaats lang bewaard blijven. De rupsen komen in het voorjaar uit; zij voeden zich met bladen van den witten moerbezieboom. De rups eet veel en groeit in 34 dagen tot een lengte van 3,5 tot 4 centim., daarbij viermaal van huid verwisselende, en is dan 40 maal langer en 9500 maal zwaarder geworden dan bij de geboorte; 6 a 8 dagen na de laatste verwisseling eet de rups niet meer. Zij begint zich nu aan dunne takjes van de eene of andere plant, die men in de kweekerijen aanbrengt, in te spinnen in een popje of cocon, dat in 3 of 4 dagen afgewerkt wordt, wit of geel van kleur is en de grootte eener muskaatnoot heeft.
De rups is daar binnen in een pop veranderd, waaruit de vlinder na ongeveer 20 dagen te voorschijn komt. Het spinsel dezer cocons is de zijde (zie ald.). In de 6de eeuw zijn door monniken uit China en Oost-Indië, zijdewormen naar Europa overgebracht, waar op vele plaatsen belangrijke kweekerijen bestaan. Ook in ons land zijn proeven genomen met de zijdeteelt.
