Gepubliceerd op 14-03-2021

Wielewaal

betekenis & definitie

Oriolus, vogelgeslacht van de groep der Tandsnaveligen, door sommigen (op grond van eenige aan de vleugels en de pooten ontleende kenmerken) tot de Paradijsvogels gerekend, in andere stelsels als type eener eigen familie, die de Wielewaalachtige, Oriolidae, genomen. De eenige hier te lande voorkomende soort is de W., Oriolus oriolus, of Oriolus galbala, goudmerel, goudlijster, op Texel en in Groningen gouw en gelegouw, in Limburg wiewaal geheeten, een zeer fraaie vogel.

Het mannetje is schitterend goudgeel, met zwarte vleugels en zwarten staart, het wijfje heldergroen met olijfgroenen staart en zwartachtige vleugels. De W. heeft een rechten snavel met scherpe spits, kleine neusgaten, gespleten, spitse tong en tot gaan geschikte voeten. Het is een trekvogel, die wanneer hij zich in onze streken ophoudt, meestal zijn verblijf in niet al te zwaar begroeide boschlanden neemt, waar hij zijn nest, dat uit werk, stroo en mos in een gevlochten is, om het te beter te beveiligen, op een kunstige wijs tusschen twee takjes vasthecht. Hierin legt het wijfje einde Mei of begin Juni gewoonlijk vier of vijf eieren. Het gewone voedsel van den W. zijn insecten, ook sommige veldgewassen bijv. uien, maar in het jaargetijde, waarin de kersen rijp worden, is hij als kersendief zeer gevreesd. Hij zelf is, gebraden, voor velen een lekkernij; hij is echter zoo schuw en listig, dat men hem moeilijk naderen kan.

Den winter brengt hij in de gematigde streken van Afrika door en wordt ook in het oosten bijna overal gevonden. Tegen Pinksteren komt hij bij ons aan, vandaar ook: Pinkstervogel.

< >