naam van een geschrift, dat in 1617, tijdens de geschillen over het al of niet houden eener nationale synode, in het licht kwam en een zoo scherpe beoordeeling inhield van de redevoering, door den engelschen gezant Dudley Carleton in de vergadering der algemeene staten tot aanprijzing der synode gehouden, dat de koning zelf, in een. aan de staten gerichten brief, zijn misnoegen over dit geschrift betuigde. De algemeene staten, hoezeer zonder bewilliging van Holland, Utrecht en Overijsel, verboden hierop het stukje en loofden eene som van f 1000 op^ de ontdekking van den schrijver en van f 600 op die van den drukker uit.
Beide bleven echter onbekend, en de verbodsplakaten werden, in sommige steden zelfs niet afgekondigd. Men. beschouwde toenmaals als schrijver den secretaris der staten van Utrecht, Gilles van Ledenberg, die, ten gevolge der verdere gebeurtenissen in hechtenis genomen, zich het jaar daarop eigenhandig van het leven beroofde. Naderhand echter is gebleken, dat Jacobus Taurinus, remonstrantsch predikant te Utrecht de W. geschreven had.