Gepubliceerd op 14-03-2021

Vreemdelingen

betekenis & definitie

De gebruiken en wetten van een volk ten opzichte van V. zijn tot op zekere hoogte een maatstaf, waarnaar de stand van zijn beschaving zich laat beoordeelen. Ruwe volken behandelen V. in den regel als vijanden.

Volgens het algemeen rechtsbegrip der oude cultuurvolken werden de V. als vrije menschen beschouwd, maar men gaf hun geen aanspraak op de rechten die de burgers hadden. Bij de oude Grieken was de toestand der V. (vrijen, die geen burgers waren) in de verschillende staten zeer verschillend. Të Sparta mochten zich geen vreemden vestigen, hoogstens was hun een kort verblijf toegestaan. Elders, bijv. te Athene, bezaten zij bepaalde, en zeer uitgebreide rechten en vrijheden. Na een verblijf van een zekeren tijd werden zij als vreemdeningezetenen (metoecen) beschouwd; zij moesten dan een burger als patroon kiezen, om hun in openbare en bijzondere aangelegenheden te vertegenwoordigen; voor de bescherming, hun door den staat verleend, betaalden zij een geringe schatting (12, weduwen 6 drachmen). Wie zijn plichten niet nakwam, of zich als werkelijk burger gedroeg, kon echter als slaaf verkocht worden.

Grondeigendom mochten zij niet verwerven, doch hun recht om een bedrijf uit te oefenen was onbeperkt. Zij waren verplicht tot den krijgsdienst. Dikwijls had er tussehen grieksche staten een isopolitie plaats, waarbij de staten in hun geheel elkander het burgerrecht schonken. Voor het overige werd de gastvrijheid (zie ald.) bij de meeste grieksche stammen in hooge eere gehouden. Te Rome noemde men in den oudsten tijd eiken vreemdeling vijand. Toen het verkeer van Rome met het buitenland meer en meer toenam, en het aantal V. (peregrinen) in de stad zelf sterk vermeerderde, werd men er op bedacht, hun zekere rechtsbevoegdheid toe te staan.

Allengs ontstond uit de rechten der verschil!, vreemde volken een bijzonder stellig recht voor de V., het jus gentium, hetwelk tot regel strekte voor het verkeer der V. te Rome onderling en met de Romeinen. De grondslag van dit recht was de hoogste billijkheid en het algemeene natuurlijk rechtsbewustzijn, de naturalis ratio. Echter bleef de vreemde steeds uitgesloten van het staats-, burger- en sacraalrecht der Romeinen, totdat keizer Caracalla alle vrije inwoners van het romeinsche rijk tot burgers verklaarde. Wat de joodsehe opvattingen aangaande de plichten jegens vreemdelingen betreft, zie bij het art. Joden. In den. tegenw. tijd bestaan in de meeste landen bijzondere wetten, die de rechten en plichten der V. regelen.

Volgens onze grondwet (art. 4) hebben allen, die zich op het grondgebied van het rijk bevinden, gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. De toelating en uitzetting van V., en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hun uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten, zijn geregeld bij de wet op de toelating en uitzetting van V. van 13 Aug. 1849, gewijzigd April 1875, en de uitleveringswet van 6 April 1875, gewijzigd 1892. In NederLIndië gelden hoofdzakelijk de volgende bepalingen. Met uitzondering van de personen, van rijkswege naar Nederl.-Indië gezonden, mag niemand zich van elders aldaar vestigen zonder schriftelijke vergunning; op Java en Madoera wordt deze verstrekt door den gouv.generaal, daarbuiten door den hoogsten gewestelijken gezaghebber. De voorwaarden voor de toelating in Nederl.-Indië zijn voor Nederlanders, andere Europeanen en met dezen gelijkgestelden vastgesteld bij kon. besluit van 15 Sept. 1871, gewijzigd 1881 en 1890 en voor oostersche V. of met inlanders gelijkgestelde personen, niet behoorende tot de ingezetenen van den Indisehen archipel, bij ordonnantie van 12 Maart 1872, gewijzigd 1890, 1891 en 1896. Alle V., die in Nederl.-Indië aankomen, zijn verplicht binnen drie dagen na t hun aankomst zich bij het plaatselijk bestuur aan te melden en te doen blijken, wie zij zijn en van waar en met welk doel zij komen (verzuim: geldboete van f 5 voor eiken dag tot een maximum van f 100).

Europeanen en daarmee gelijkgestelden, die geen schriftelijke vergunning tot vertegenwoordiging behoeven (personen van rijkswege naar Nederl.-Indië gezonden, personen aldaar geboren, vrouwen die hare echtgenooten vergezellen of zich naar deze begeven, minderjarigen die hun ouders of voogden vergezellen) ontvangen na hun aanmelding een bewijs van melding, de overige V. een toelatingskaart, die recht geeft tot zes maanden oponthoud in de voor den algemeenen handel geopende havens, alsmede in de plaatsen of streken op de kaart vermeld. De termijn kan op verzoek verlengd worden. Ten aanzien van oostersche V., die in een gewest, waar een z.g. koelie-ordonnantie van kracht is, ten behoeve van een onderneming van land- of mijnbouw of nijverheid als werklieden zijn aangebracht, geldt het werkcontract als toelating op de onderneming, voor den tijd gedurende welken dit contract wordt nageleefd. Europeanen en in bijzondere gevallen ook oostersche V. kunnen voor een bepaalden tijd vergunning bekomen tot reizen in Nederl.Indië. De vergunning, tot reizen in een enkel gewest wordt door Europeanen gevraagd aan het hoofd van het gewestelijk bestuur, die tot reizen in verschilt, gewesten aan den gouv.generaal. Niet-ingezetenen van Nederl.-Indië worden, wanneer zij zonder toelatingskaart of vergunning tot reizen in NederL-Indië reizen, door het gewestelijk bestuur verwijderd. De gouv.-generaal kan, in overeenstemming met den raad van Indië, aan personen, niet in Nederl.-Indië geboren, die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust en orde, het verblijf in geheel Nederl.-Indië of wel in bepaalde gedeelten daarvan ontzeggen, en aan personen, binnen NederL-Indië geboren, in het belang der openbare rust en orde een verblijfplaats in NederL-Indië aanwijzen.