Papüonaceae, plantenfamilie, gekenmerkt door een eigenaardigen vorm der bloemkroon. Deze bestaat uit vijf blaadjes.
Het bovenste staat rechtop, ligt in den knop het buitenst en heet de vlag; de beide zijdelingsche worden vleugels of zwaarden gendemd. Hieronder en gedeeltelijk er tusschen liggen de twee onderste, die langs hun benedenrand meer of minder stevig met elkaar verbonden zijn, en de kiel vormen. De vleugels rusten zoodanig op de kiel, dat, zoodra een insekt er zich op nederzet, vleugels en kiel naar beneden worden gedrukt. Hierdoor komen helmknoppen en stempels uit den top der kiel te voorschijn en raken het behaarde lichaam van het insekt aan, dat het verkregen stuifmeel weer overbrengt op eene andere bloem. De bladeren der Vlinderbloemigen zijn meestal gevind of handvormig samengesteld, met steunblaadjes; de meeldraden zijn één of tweebroederig, de vrucht is een peul, die meestal met twee kleppen openspringt. Van de ongeveer 6500 over de geheele aarde verspreide soorten, komen er ongeveer 60 in Nederland voor. Vele soorten zijn van groot belang, hetzij als bestanddeel der weilanden, zooals de Trifolium of klaversoorten; Medkago, rupsklaver; Vicia, wikke, of als land- of tuinbouwgewassen: boonen, erwten, klaver, seradella enz., of als artsenijgewassen: Toluifera, Glycyrrhiza, zoethout, enz., of als planten voor verfstoffen: Indigofera, Genista, Sophora, of als sierplanten: Cytisus, gouden regen; Wistaria, blauwe regen, Bobinia, Colutea enz.