Gepubliceerd op 14-03-2021

Vlaanderen

betekenis & definitie

voormalig graafschap, verdeeld in Vlaamsch-Vlaanderen, met de voornaamste gemeenten: Brugge, Gent en Ieperen en Waalsch-Vlaanderen, met de voornaamste gemeenten: Rijsel en Dowaai; behoort thans grootendeels aan België en verder aan Nederland (Zeeuwsch-Vl.) en Frankrijk (noord- en westhelft der departementen Nord en Pas-deCalais). Het belgische gedeelte van Vlaanderen is verdeeld in twee provinciën: Oost-VL, 3000 km.2, 1.088.320 inw. (w. o. 20.000 waalschsprekenden, omtrek van Rouse), hoofdstad: Gent.

Bespoeld door de Schelde, de Leie, de Dender en de Durme. Het zuiden is heuvelig en houtrijk, de rest vlak; landbouw (vooral in het vruchtbare land van Waes), hopcultuur om Aalst; gewest van middelbare en kleine cultuur (23.35 pCt. der bevolking daarin werkzaam; industrie (15.1 pCt. der bevolking daarin werkzaam) vooral textiel-industrie, vlas- en katoenspinnerij en -weverij over de gansche provincie. Blokkenmakerij in het land van Waes, touwslagerij om Dendermonde; twijnspinnerijen te Aalst, breiwerk te Lede, lucifers om Geeraadsbergen, ververijen te Ronse, zijdefabrieken te Deinze; de grootste spinnerijen en weverijen bevinden zich te Gent, te Wetteren, te Waerschoot, te Remsche; suikerfabrieken te Zelzate en te Moerbeke (Waes). Handschoenen, keurslijven en kanten in het zuiden. Steden: Gent (hoofdstad), Eecloo, Deinze, Oudenaarde, Ronse, Aalst, Xinove, Geeraadsbergen, Dendermonde, Lokeren en St.-Nicolaas. West-Vlaanderen, gelegen tusschen Oost-VL, Zeeuwsch-Vl., de Noordzee en het departement Nord, 3234 km.2 groot, 853.818 inw.

Aan de kust duinen, daarachter een strook marschland, vervolgens vlak land tot aan de heuvels van het zuiden om Ieperen en om Kortrijk tot de Schelde. Bespoeld door IJser,Iperlee, Leie en Schelde. Zeehavens te Brugge, te Ostende en te Nieuwpoort. Veeteelt in VeurneAmbacht. Hoppecultuur om Poperingho, landbouw: groote, middelbare en kleine kuituur (23.72 pCt. der bevolking); industrie (9.7 pCt. der bevolking). Vlasspinnerij, linnenweverij te Roeselare, te Waregem, te Meulebeke en te Kortrijk; vlashandel langs de Leie; kantnijverheid vooral te Brugge, schoenmakerij te Isegem; tabak te Wervik.

Steden: Brugge (hoofdstad), Oostende, Kortrijk, Roeselare, Ieperen, Poperinghe, Thielt, Meenen, Isegem, Thorhout, Wervik, Veurne, Dixmude, Harelbeke, Nieuwpoort, Waesten. Biankenberghe. West-Vlaanderen telt ongeveer 25.000 waalschsprekenden langs de fransche grens.



Vlaamsche letterkunde en intellectueele herleving sedert 1830.


Tot omstreeks 1600 werden al de groote. schrijvers der Nederlandsche letterkunde in de Zuidelijke gewesten geboren: Hendrik van Veldeke, Willem de dichter van den Reinaert, Jacob van Maerlant, Jan van Ruusbroec, Jan van Boendale, Anna Bijns, Marnix van St. Aldegonde. Het omgekeerde is het geval voor de twee volgende eeuwen. Tusschen 1600 en 1830 werd geen enkele onzer groote schrijvers door Zuid-Nederland meer geleverd: Coornhert, Bredero, Vondel, Cats, allen tot aan Tollens en Bilderdijk (✝ 1831) behooren tot het Noorden. Hoe dit te verklaren?

Op het einde der zestiende eeuw en ten gevolge der godsdienstige beroerten waren handel, nijverheid, vrijheid, letterkunde, kunsten en wetenschappen uit Vlaanderen en Brabant naar Holland verhuisd met de tienduizenden protestantsche Vlamingen en ZuidBrabanders, die er de wijk namen en er de heldhaftige glansrijke Republiek der Zeven Vereenigde Nederlandsche Provinciën tusschen Schelde en Eems hielpen oprichten en bloeien, terwijl de Zuidelijke gewesten vervielen tot de verarmde, ontvolkte en uitgeputte Spaansche en later Oostenrijksche Nederlanden, die meer en meer ontaardden en verfranscht werden om eindelijk gedurende twintig jaren (1794—1814) in Fransche departementen herschapen te worden.

Tijdelijk kwam, na den -slag van Waterloo, de vijftienjarige vereeniging met Holland in het nieuw opgerichte Koninkrijk der Nederlanden daar eenige verbetering in brengen; maar de Belgische omwenteling van 1830 scheurde Zuid-Nederland weer los van het Noorden en deed een nieuw tijdvak van stelselmatige verfransching aanbreken. Het scheen wel, dat de doodsklok werd geluid over de taal en de zelfstandigheid der Vlamingen van België.

Het was integendeel het sein der ontwaking door de opkomende Vlaamsche Beweging, die zich eerst op het gebied der letterkunde openbaarde en geleid werd door eenen man, die reeds vóór 1830 de ziel was geweest der Nederlandsch-gezinde richting in VlaamschBelgië: Jan Frans Willems (✝ 1846).

In 1837 lieten twee jonge schrijvers te Antwerpen een paar boekjes verschijnen, die de wedergeboorte der Nederlandsche letterkunde in de sedert twee eeuwen braakliggende Zuidelijke gewesten aankondigden: het waren Hendrik Conscience met zijne historische novelle In H Wonderjaer en Theodoor van Rijswijk met zijnen verzenbundel Eigenaerdige verhalen. In 1839 traden de dichters Ledeganck en Prudens van Duyse op en schonk Conscience zijnen Leeuw van Vlaenderen. De stoot was gegeven. Al stierven die schrijvers vóór hunnen tijd, Conscience (✝ 1883) werd tot op hoogen leeftijd gespaard en schreef een honderdtal verhalen, die in alle Europeesche talen werden overgezet en in Vlaanderen zelf de liefde voor de geminachte moedertaal aankweekten. Zooals op zijn standbeeld te Antwerpen geschreven staat: „Hij leerde zijn volk lezen.” Nog ouder werd zijn tijdgenoot Sleeckx (✝ 1901), die tegenover Conscience’s romantiek eene meer realistische nuchterheid vertegenwoordigt.

Intusschen was een tweede letterkundig geslacht opgestaan met den gevoelvollen Antwerpschen dichter Jan van Beers (✝ 1888) aan ’t hoofd, die evenals Conscience ook in NoordNederland dadelijk grooten ophef maakte en als een meester werd erkend. Nieuwe wegen werden gebaand door den vrijzinnigen Heiniaanschen studentendichter Julius Vuylsteke (✝ 1903), door den beeldrijken epischen Julius de Geyter (✝ 1905), door de gezusters Rosalie (✝ 1875) en Virginie Loveling met hunne kleine dichterlijke juweeltjes, door den geestigen liedjesdichter Frans de Cort (✝ 1878), door den zangerigen stylist Dautzenberg (✝ 1869) (die, ofschoon een Noord-Nederlander van geboorte, met zijne poëzie en sympathieën tot de Vlamingen mag gërekend worden) en zijnen leerling Jan Ferguut (Van Droogenbroeck; f 1902), door den gemoedelijken Gentil Antheunis, door den onuitputtelijken Emanuel Hiel (t 1899), en niet het minst door den lang miskenden West-Vlaamschen natuurdichter Guido Gezelle (✝ 1899), wiens invloed zich slechts langzaam gelden liet, maar later overwegend werd in Noord en Zuid. VlaamschBelgië bleek tusschen 1830 en 1880 bepaald rijker aan dichters te zijn dan het land van Vondel en Bilderdijk.

Op het gebied van het letterkundig proza schitterden de Vlamingen niet zoo talrijk; toch konden zij wijzen op den te vroeg gestorven fijnen humorist Tony Bergmann (✝ 1874), wiens Ernest Staas (1873) als een meesterstuk werd begroet door Hollanders evenals door Vlamingen; op de gezusters Rosalie en Virginie Loveling, nog grooter als novellen- en romanschrijfsters dan als dichteressen; op den eigenaardigen Wazenaar (Dr. Amandus de Vos) en op den fijnen kleurrijken letter- en kunstcriticus Max Rooses.

Tot een derde minder talrijk letterkundig geslacht behooren de zeer jong gestorven WestVlaamsche zanger Albrecht Rodenbach, de veelzijdige en vruchtbare dichterlijke virtuoos Pol de Mont, de gemoedelijke dichteres Hilda Ram (Mathilde Ramboux; f 1901), de schilderachtige romanschrijvers Teirlinck-Stijns, die als Vlaamsche Erckmann-Chatrian’s optraden, de tooneelschrijvers Frans Gittens en Emiel van Goethem, die flinke leefbare stukken leverden, en vooral de edele en groote dichteres Helene Swarth, die, van Hollandsche afkomst, in VlaamschBelgië tot rijpdom kwam en hare eerste meesterstukken te Brussel en te Mechelen schreef, waarna zij zich in Noord-Nederland ging vestigen, niet zonder op de Vlaamsche dichters van grooten invloed te zijn geweest.

Een vierde geslacht komt nu aan het woord met Cyriel Buysse, een neef der juffrouwen Loveling, wiens romans beurtelings aan Zola en aan Bourget doen denken, en met Stijn Streuvels (Frank Lateur), een neef van Guido Gezelle, nog kleurrijker en eigenaardiger dan Büysse. Naast hen staan de fijne Brugsche verteller Maurits Sabbe, de stoute Herman Teirlinck, de diep oorspronkelijke novellenschrijfster Anna Germonprez, de krachtige tooneelschrijvers Lodewijk Scheltjens en Nestor De Tière, de frissche dichters Rafaël Verhuist, ook tooneelschrijver, en René de Clercq, de essayist Aug. Vermeylen en meer andere opkomende talenten.

In den loop der negentiende eeuw heeft zich aldus het' grondgebied der gezamenlijke letteren tot geheel Vlaamsch-België uitgebreid en is verdubbeld in uitgestrektheid, zoodat een nieuw tijdvak, dat van Noord en Zuid, op het voorgaande Hollandsche tijdvak der Nederlandsche letterkunde is gevolgd.

Maar ook in de beeldende kunsten en vooral in de toonkunst schitterden de Vlamingen sedert 1830. Op Nederl. teksten komponeerden Vlaamsche musici weldra hunne meesterstukken. Een der eersten was F. A. Gevaert met zijne beroemde cantate Jacoh van Artevelde (1863), kort daarna voorbijgestreefd door Peter Benoit (✝ 1901) met zijn oratorium Lucifer (1866), dat gevolgd werd door andere meesterwerken, die in Holland en in ’t buitenland den roem van den leider der nationale muziekbeweging van Vlaanderen verbreidden, als de oratoria De Schelde, De oorlog, De Rubens-cantate, De Rijn, het kinderoratorium De ivereld in, en de lyrische drama’s Charlotte Corday, De Pacificatie van Gent, enz. Onder Benoit’s talrijke volgelingen noemen wij slechts de drie voornaamste: Hendrik Waelput (f1885), den knappen symfonist; Jan Blockx, die zijne opera’s Herbergprinses en De Bruid der Zee eerst in ’t Nederlandsch, en daarna (vertaald in ’t Fransch en in ’t Duitsch) de reis rond Europa zag beginnen; en Edgar Tinei, wiens godsdienstige oratoria Franciscus en Godelieve ook in ’t buitenland opgang maakten.

Geheel die krachtige muzikale beweging ontsproot uit den terugkeer tot de oude Vlaamsche liedjes, die op den mond van ’t volk zorgvuldig werden verzameld door Jan Frans Willems, den „Vader der Vlaamsche beweging”, door Dr. F. A. Snellaert en meer anderen en die eenen wetenschappelijken beoefenaar van hooge waarde gevonden hebben in Florimond van Duyse, den zoon van den dichter Prudens van Duyse, den strijdgenoot van Conscience.

Op wetenschappelijk gebied is ook eene trapsgewijze herleving te bespeuren. Eerst begon de beoefening der taalkunde tegelijk met de herboren letterkunde. Hier was de voorganger nogmaals Jan Frans Willems, gevolgd door Jhr. Ph. Blommaert, Dr. F.

A. Snellaert en Prof. C. P. Serrure te Gent, Prof. J.

B. David te Leuven en Prof. J. Bormans te Luik. Iets later kwam Prof. J.

F. J. Heremans te Gent, de degelijkste geleerde dier oude garde, met Stallaert en Gailliard, zonder de priesters De Bo en Schuermans te vergeten, die rijke dialecten-woordenboeken verzamelden. Met de uitgave van een reusachtig standaardwerk, dat tot grondslag zal dienen voor de studie der Middelnederlandsche taal in geheel haar omvang, zal over eenige jaren begonnen worden door Dr. W. de Vreese, lioogleeraar te Gent. In eene Bibliotheca Neerlandica Manmcripta zullen systematisch alle Middelnederl. handschriften welke over de geheele wereld bestaan, worden beschreven, niet alleen onder taalkundig, doch ook onder aesthetisch en cultuurhistorisch opzicht.

In de laatste jaren stichtte Prof. J. Vercoullie aan de Gentsche universiteit eene jonge school van taalkundigen; onder zijne leerlingen noemen wij Dr. W. De Vreese, docent aan de Gentsche Hoogesehool, Dr. A.

Lodewijckx, hoogleeraar aan het Victoria College te Stellenbosch (Kaapstad), die beide eenige jaren medewerkers waren aan het groot Woordenboek te Leiden, en Prof. L. Scharpé te Leuven. Ook aan de Leuvensche hoogesehool wordt, naar het voorbeeld van Gent, de Germaansche philologie beoefend door Prof. Collivet en zijne groep.

In de beoefening der natuurwetenschappen in de moedertaal is Prof. Julius Mac Leod van Gent de ziel der beweging. In 1897 stichtte hij de Vlaamsche natuur- en geneeskundige congressen, die jaarlijks vergaderen, en weldra door de juristen in 1900 nagevolgd werden met hunne jaarlijksche Vlaamsche rechtskundige congressen.

In het Nederlandsch werd de geschiedenis degelijk beoefend door Julius Vuylsteke, Frans De Potter, Anton Bergmann (Tony), Nap. De Pauw, enz., allen flinke autodidacten. In 1884 stichtte Prof. Paul Fredericq aan de Gentsche universiteit eene historische school.

De kunstgeschiedenis vond merkwaardige beoefenaars in Max Rooses, Jos. F. van den Branden, Pol de Mont en anderen.

Meer en meer staat die geheele wetenschappelijke beweging in nauw verband met de geleerden van Noord-Nederland, zooals veel vroeger reeds, te beginnen met 1849, de Nederlandsche taal- en letterkundige Congressen, die beurtelings in Vlaamsch-België en in Nederland nagenoeg om de twee jaren wrorden gehouden, een sterke band geworden zijn tusschen de letterkundigen en vrienden der gemeenschappelijke moedertaal van GrootNederland. Het Algemeen Nederlandsch Verbond, in België door eenen Vlaming den heer Hipp. Meert in 1895 gesticht, verplaatste twee jaar later zijnen hoofdzetel naar Dordrecht; en die tegenhanger der Alliance française omvat heden ook Zuid-Afrika. Oost- en WestIndië en Noord-Amerika.

Alleen de dagbladpers is in Vlaamsch-België nog sterk ten achteren gebleven, alhoewel er sedert 1830 eene onloochenbare verbetering is vast te stellen. Tien jaar na de Belgische omwenteling bestond er in de Vlaamsche gewesten geen enkel dagblad. in onze taal; slechts dungezaaide weekbladen, die dan nog meestal beneden critiek waren, mocht men er aantreffen; zelfs telde de provincie Belgisch-Limburg geen enkel orgaan der pers in de moedertaal van de bevolking tegen enkele in ’t Fransch opgestelde couranten. Zestig jaar later, in 1900. vindt men in VlaamschBelgië 33 dag- en 330 wekbladen, waaronder de centenbladen „Nieuws van den Dag” en „Laatste Nieuws”, beide te Brussel in de nog zoo verfranschtc hoofdstad van Relgië verschijnende, over geheel het land verspreid zijn en dagelijks op meer dan 70.000 ex. worden gedrukt. Overigens wordt in de Vlaamsche gewesten nog geen enkel blad in ’t Nederlandsch aangetroffen, dat op wegen kan tegen de groote organen der Fransche pers te Brussel, Antwerpen, Gent en Luik; maar ook daar zal verbetering spoedig volgen.

Bij het aanbreken der twintigste eeuw zijn aldus de Vlamingen in den stroom der moderne beschaving teruggekeerd; en zij zijn herwonnen voor den Nederlandschen stam, voor de Nederlandsche letteren en voor de Nederlandsche kunst.