Gepubliceerd op 14-03-2021

Viool

betekenis & definitie

muz., het bekende strijkinstrument. De V. bestaat uit een houten kist, gevormd uit twee bladen, het bovenblad en het onderblad, welke aan elkaar zijn verbonden door twee houten wandstukken, de randen. In het bovenblad zijn aangebracht twee S-vormige gaten, terwijl zich tusschen de beide bladen een houten staafje bevindt, de stapel. Bovenaan de kist sluit zich de hals aan, welke eindigt in een krul, waarin de vier schroeven of sleutels, waarmede de snaren worden gespannen; de snaren loopen over een reepje hout of ivoor aan ’t einde van de krul, het zadel, en dan over een zwak gewelfd ebbenhouten blad, de toets, dat over den hals tot ruim een derde van de kist gaat, in eenigszins opwaartsche houding, vervolgens over een ham, welke zich ongeveer midden op de kist bevindt tusschen de beide S-gaten in, naar een langwerpig driehoekig stuk ebbenhout, den staart, waarin zij met knoopen door gaten zijn vastgemaakt.

Deze staart is op zijn beurt aan de kist verbonden door niet anders dan een lus, welke loopt om een knop, die zich aan den onderrand bevindt. De snaren van de viool, van darmen vervaardigd, zijn vier in getal, waarvan de laagste is omwonden met zilverdraad. Zijl zijn gestemd in quinten (g d1 at e2), die tonend worden door het aanstrijken met een met paardenhaar bespannen strijkstok en bij uitzondering door tokkelen met de vingers van de rechterhand (zie Pizzicato). De gewone toonomvang van de V. is ruim drie octaven, doch gaan virtuozen veel hooger. Een bijzonder effect verkrijgt men door de snaar aan de deelpunten zacht aan te raken, zoodat deze niet in haar volle lengte maar in deelen trilt. Dit geldt voor alle strijkinstrumenten (zie Flageolet en Sordino).

< >